Mattheüs 3:1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17
Mattheüs 3:4 HTB
Johannes droeg kleren van kameelhaar en had een leren riem om. Hij at sprinkhanen en honing van wilde bijen.
Mattheüs 3:5 HTB
De mensen kwamen van alle kanten naar hem toe, uit Jeruzalem, uit de Jordaanvallei en uit heel Judea.
Mattheüs 3:10 HTB
De bijl van Gods oordeel ligt al aan de wortel van de bomen: elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.
Mattheüs 3:13 HTB
Jezus verliet Galilea en ging naar Johannes om Zich ook door hem in de Jordaan te laten dopen.
Mattheüs 3:14 HTB
Maar Johannes hield hem tegen. ‘Ik moet door U worden gedoopt,’ protesteerde hij, ‘in plaats van U door mij.’
Mattheüs 3:15 HTB
‘Doe het maar,’ antwoordde Jezus, ‘want we moeten precies doen wat God van ons verlangt.’ Toen doopte Johannes Hem.