Lucas 1:26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56
Lucas 1:26 HTB
Toen Elisabeth in haar zesde maand was, stuurde God de engel Gabriël naar Nazareth, een stad in Galilea.
Lucas 1:27 HTB
Hij moest bij Maria zijn, een jonge vrouw die verloofd was met een zekere Jozef, die nog van koning David afstamde.
Lucas 1:28 HTB
Gabriël kwam bij haar binnen en zei: ‘Ik wens u vrede toe! U bent een gelukkige vrouw. De Here zij met u!’
Lucas 1:30 HTB
‘Wees niet bang, Maria,’ zei de engel, ‘want God heeft besloten u heel bijzonder te zegenen.
Lucas 1:33 HTB
Hij zal voor altijd over het volk Israël regeren en aan zijn regering zal geen einde komen.’
Lucas 1:39 HTB
Kort daarop reisde Maria zo vlug zij kon naar het bergland van Judea om Elisabeth te bezoeken.
Lucas 1:42 HTB
Zij jubelde het uit en zei tegen Maria: ‘Jij bent de meest gezegende vrouw van de hele wereld en jouw kind draagt Gods zegen.
Lucas 1:44 HTB
Want toen je binnenkwam en ik je stem hoorde, begon het kind in mijn buik te trappelen van blijdschap.
Lucas 1:51 HTB
Hij heeft laten zien hoe groot en machtig Hij is. Hij heeft hoogmoedige mensen in verwarring gebracht
Lucas 1:52 HTB
en vorsten van hun troon gestoten. Maar gewone mensen zijn door Hem op een voetstuk gezet.
Lucas 1:55 HTB
Hij is zijn belofte niet vergeten, want hij had Abraham en zijn kinderen beloofd altijd goed voor hen te zijn.’