Psalmen 22:1-32

Psalmen 22:1-32 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens? Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte. Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israëls. Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen. Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk. Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft! Gij zijt het immers, Die mij uit den buik hebt uitgetogen; Die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper. Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw. Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden mijns ingewands. Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods. Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven. Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op mij. Zij delen mijn klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad. Maar Gij, HEERE! wees niet verre; mijn Sterkte! haast U tot mijn hulp. Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. Verlos mij uit des leeuwen muil; en verhoor mij van de hoornen der eenhoornen. Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal ik U prijzen. Gij, die den HEERE vreest! prijst Hem; al gij zaad van Jakob! vereert Hem; en ontziet u voor Hem, al gij zaad van Israël! Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep. Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente; ik zal mijn geloften betalen in tegenwoordigheid dergenen, die Hem vrezen. De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. Alle einden der aarde zullen het gedenken, en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Want het koninkrijk is des HEEREN, en Hij heerst onder de heidenen. Alle vetten op aarde zullen eten, en aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken; en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. Zij zullen aankomen, en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft.

Psalmen 22:1-32 BasisBijbel (BB)

Een lied van David, op de wijs van: 'Het hert van de zonsopgang'. Voor de leider van het koor. Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten? Waarom redt U mij niet als ik schreeuw om hulp? Mijn God, dag en nacht roep ik tot U. Ik geef niet op, maar U antwoordt mij niet. Toch bent U de Heilige God. Heel Israël eert U met zijn liederen als Koning! Onze voorouders hebben op U vertrouwd. Ze hebben op U vertrouwd en U heeft hen gered. Ze hebben U om hulp geroepen, en U heeft hen bevrijd. Ze hebben op U vertrouwd, en U heeft hen niet teleurgesteld. Maar ik lijk wel een worm in plaats van een man. Zó word ik vertrapt! De mensen lachen me uit en geven niets om me. Iedereen die mij ziet, scheldt me uit. Ze schudden hun hoofd en zeggen spottend: "Je hebt toch de Heer om hulp gevraagd? Laat Hij je dan maar redden! Laat Hij je maar bevrijden! Je zegt toch dat Hij van je houdt?" U heeft mij gemaakt. Toen ik geboren was, legde U mij rustig in mijn moeders armen. Vanaf mijn geboorte was ik van U. Ja, al vóór mijn geboorte was U mijn God. Laat me dan nu niet in de steek! Want ik ben in nood en niemand komt mij helpen. Mijn vijanden zijn overal om mij heen. Ze lijken wel een kudde wilde buffels. Ze loeren op me en bedreigen me, als verscheurende, brullende leeuwen. Mijn leven stroomt als water uit mij weg. Ik ben helemaal uitgeput. Ik heb alle moed verloren. Mijn kracht brokkelt steeds verder af. Mijn tong kleeft vast in mijn mond. U legt mij al op de rand van de dood. Want mijn vijanden hebben mij omsingeld. Ze bedreigen me als grommende honden. Schurken sluiten me in. Ze doorboren mijn handen en voeten. Al mijn botten zijn te tellen. Mijn vijanden kijken toe en genieten van mijn pijn. Ze verdelen mijn kleren onder elkaar. Ze loten wie mijn onderkleed mag hebben. Heer, laat me niet in de steek! Kom me snel helpen. U bent mijn kracht. Red mijn leven van de dood. Ik sta helemaal alleen tegenover die honden. Red me uit de bek van de leeuwen. Red me van de horens van de wilde buffels. Heer, hoor mijn gebed! Ik zal mijn broers vertellen wat U heeft gedaan. Als we bij elkaar komen, zal ik U met mijn liederen loven en prijzen. Iedereen die diep ontzag voor U heeft, zal U prijzen. Prijs Hem, volk van Israël! Want Hij heeft naar mij geluisterd toen ik in nood was. Hij bleef niet op een afstand staan, maar kwam mij redden toen ik Hem om hulp riep. Als we bij elkaar komen, zal ik U prijzen voor wat U heeft gedaan. Ik zal U de offers brengen die ik U heb beloofd. De mensen die U dienen, zullen kunnen eten zoveel als ze willen. De mensen die U om hulp vragen, zullen U prijzen. Voor eeuwig zullen ze blij zijn! Over de hele wereld zullen de mensen dit horen. Ze zullen de Heer gaan dienen. Alle volken zullen Hem aanbidden. Want de Heer is Koning. Hij heerst over alle volken. De machtige mensen zullen voor Hem knielen. Ze zullen op zijn feestmaaltijd komen en Hem aanbidden. Rijke en arme mensen mogen komen. Hun kinderen zullen Hem dienen. Ze zullen aan alle mensen vertellen wat de Heer heeft gedaan. Aan iedereen die geboren wordt, zullen ze vertellen dat de Heer rechtvaardig is, omdat Hij alles heeft gedaan wat nodig is.

Psalmen 22:1-32 Herziene Statenvertaling (HSV)

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten, bent U ver van mijn verlossing, van de woorden van mijn jammerklacht? Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet, en 's nachts, maar ik vind geen stilte. Maar U bent heilig, U troont op de lofzangen van Israël. Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd. Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd. Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk. Allen die mij zien, bespotten mij; zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen: Hij heeft zijn zaak op de HEERE gewenteld – laat Die hem bevrijden! Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is. U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken, Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, vanaf de moederschoot bent U mijn God. Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij; er is immers geen helper. Vele stieren hebben mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld. Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd als een verscheurende en brullende leeuw. Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste. Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood. Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord. Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij. Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad. Maar U, HEERE, blijf niet ver weg; mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp. Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame ziel van het geweld van de hond. Verlos mij uit de muil van de leeuw en van de hoorns van de wilde ossen. Ja, U hebt mij verhoord. Ik zal Uw Naam mijn broeders vertellen, in het midden van de gemeente zal ik U loven. U die de HEERE vreest, loof Hem; alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem; wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël. Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende niet veracht en niet verafschuwd; Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente, mijn geloften zal ik nakomen in bijzijn van wie Hem vrezen. De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; wie de HEERE zoeken, zullen Hem loven. Uw hart zal voor eeuwig leven. Alle einden der aarde zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren: alle geslachten van de heidenvolken zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen. Want het koningschap is van de HEERE, Hij heerst over de heidenvolken. Alle groten der aarde zullen eten en zich neerbuigen. Allen die in het stof neerdalen en hun ziel niet in het leven kunnen behouden, zullen voor Zijn aangezicht neerbukken. Het nageslacht zal Hem dienen, en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties. Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan.

Psalmen 22:1-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, bij de woorden van mijn jammerklacht? Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet, en des nachts, en ik kom niet tot stilte. Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls. Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd, en Gij deedt hen ontkomen; tot U hebben zij geroepen en zij werden gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd. Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. Allen die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd: Wentel het op de HERE – laat die hem verlossen, hem redden, Hij heeft immers welgevallen aan hem! Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deedt mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder; aan U werd ik overgegeven bij mijn geboorte, van de moederschoot af zijt Gij mijn God. Wees dan niet verre van mij, want nabij is de nood, en er is geen helper. Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; zij sperren hun muil tegen mij open – een verscheurende, brullende leeuw. Als water ben ik uitgestort en al mijn beenderen zijn ontwricht; mijn hart is geworden als was, het is gesmolten in mijn binnenste; verdroogd als een scherf is mijn kracht, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; in het stof des doods legt Gij mij neer. Want honden hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij omsingeld, die mijn handen en voeten doorboren. Al mijn beenderen kan ik tellen; zij kijken toe, zij zien met leedvermaak naar mij. Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad. Maar Gij, HERE, wees niet verre; mijn sterkte, haast U mij ter hulpe. Red van het zwaard mijn ziel, mijn eenzame, van het geweld van de hond. Verlos mij uit de muil van de leeuw, en van de horens der woudossen. Gij hebt mij geantwoord! Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. Gij, die de HERE vreest, looft Hem, verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob, en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israël. Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. Van U komt mijn lof in een grote gemeente, mijn geloften zal ik betalen in de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen. De ootmoedigen zullen eten en verzadigd worden, wie de HERE zoeken, zullen Hem loven, uw hart leve op, voor immer. Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de HERE bekeren; alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor uw aangezicht. Want het koninkrijk is des HEREN, Hij is heerser over de volken. Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden; voor Hem knielen allen die in het stof nederdalen, en wie zijn ziel niet in leven kan houden. Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft.

Psalmen 22:1-32 Het Boek (HTB)

Te zingen op de wijs van ‘De hinde in de morgenstond.’ O God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? Ik schreeuw om uitkomst, maar die is ver van mij. Ik huil om hulp. O mijn God, ik roep overdag naar U, maar krijg geen antwoord. Ook ʼs nachts roep ik, maar ik krijg geen rust. U bent de heilige God, Israël eert U en brengt U hulde: op U vertrouwden onze voorouders en U redde hen. Zij riepen naar U en U hielp hen. U hebt hun vertrouwen niet beschaamd. Maar ik lijk meer op een worm dan op een man, mensen bespotten mij en het volk kijkt verachtelijk op mij neer. Ieder die mij ziet, lacht mij uit. Zij grijnzen verachtelijk en zeggen hoofdschuddend: ‘Breng het toch bij de HERE, laat Hij u verlossen. Hij zal u vast wel redden, Hij houdt immers van u?’ U, HERE, liet mij ter wereld komen. U legde mij veilig aan de borst van mijn moeder. Bij mijn geboorte werd ik aan U opgedragen, al sinds die tijd bent U mijn God. Laat er dan niet zoʼn afstand zijn tussen U en mij, want ik zit diep in de problemen en geen mens helpt mij. Ik sta midden tussen een hele groep stieren en ben omsingeld door buffels van Basan. Zij brullen tegen mij, met wijd geopende bekken. Het lijken verscheurende, brullende leeuwen. Ik voel mij als water dat wegloopt, al mijn beenderen zijn ontwricht. Mijn hart lijkt op gesmolten was, ik voel het bijna niet meer kloppen. Mijn keel is uitgedroogd en lijkt op een droge scherf. Mijn tong kleeft aan mijn verhemelte, ik heb het gevoel of U mij in het stof van de dood legt. Er staan honden om mij heen, misdadigers omringen mij. Zij doorsteken mijn handen en voeten. Ik kan mijn beenderen tellen. Zij vermaken zich door naar mij te komen kijken. Zij verdelen mijn kleren onder elkaar en loten wie mijn mantel mag hebben. HERE, blijf toch niet zo ver van mij af staan. Kom snel bij mij en help mij! U bent immers mijn kracht? Red mijn leven en voorkom dat ik door het zwaard word gedood. Ik ben eenzaam zonder U. Wend het geweld van deze honden van mij af. Bevrijd mij uit de muil van de leeuw en bescherm mij tegen de horens van de buffels. U hebt mij antwoord gegeven! Ik zal mijn broeders uw naam bekendmaken, te midden van de gelovigen zal ik een lied zingen tot uw eer! U die ontzag voor de HERE hebt, prijs zijn naam. Verhoog Hem, volk van Israël, heb diep ontzag voor de HERE, volk van Israël! Want Hij veracht de zwakke niet. Hij is niet te goed om te helpen. Hij hoort het wanneer Hij te hulp wordt geroepen. Te midden van vele gelovigen zal ik U lofprijzen. Mijn geloften zal ik nakomen tegenover ieder die leeft in ontzag voor God. De armen zullen te eten hebben en geen honger meer kennen. Zij die de HERE zoeken, zullen Hem loven en prijzen. Moge het u altijd goed gaan. Over de hele wereld zal men de HERE leren kennen en zich tot Hem bekeren. Alle volken zullen voor U buigen. Het Koninkrijk is van de HERE, Hij heerst over alle volken. Over de hele wereld zullen rijke mensen Hem aanbidden. Maar ook arme mensen, die zichzelf amper in het leven kunnen houden, knielen voor Hem neer. Het nageslacht zal Hem dienen en ieder vertelt zijn kinderen over Hem. Zij zullen zijn recht en goedheid doorgeven aan allen die nog geboren moeten worden, omdat Hij alles heeft volbracht.

Psalmen 22:1-32

Psalmen 22:1-32 HTB

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid