Mattheüs 10:1-15

Mattheüs 10:1-15 HTB

Jezus riep zijn twaalf leerlingen en gaf hun macht om boze geesten te verjagen en alle ziekten en kwalen te genezen. Dit zijn de namen van zijn twaalf apostelen: Simon (ook wel Petrus genoemd) en diens broer Andreas, Jakobus (de zoon van Zebedeüs) en zijn broer Johannes, Filippus en Bartholomeüs, Thomas en Mattheüs (de tolontvanger), Jakobus (de zoon van Alfeüs) en Thaddeüs, Simon de Zeloot en Judas Iskariot (door wie Jezus is verraden). Jezus stuurde deze twaalf erop uit met de opdracht: ‘Ga niet naar de ongelovigen of de Samaritanen, maar alleen naar de verloren schapen van het volk van Israël. Vertel hun dat het Koninkrijk van de hemelen vlakbij is. Maak zieken gezond. Laat doden weer levend worden. Genees melaatsen. Verdrijf boze geesten. Jullie mogen er niets voor vragen, omdat je het zelf ook voor niets hebt gekregen. Neem geen geld mee, geen reistas met extra kleren en sandalen. Zelfs geen wandelstok. Want je zult krijgen wat je nodig hebt. Wanneer jullie in een stad of dorp komen, zoek dan iemand die het waard is om bij te logeren. Blijf daar tot je weer verder gaat. Groet degenen die jullie onderdak verlenen. Wens zijn gezin vrede toe, als je er goed wordt ontvangen, maar niet als je er slecht wordt ontvangen. Als er huizen of steden zijn waar ze niets van je willen weten, ga dan meteen verder en schud het stof van je voeten af. Werkelijk, zoʼn stad zal er op de dag van het grote oordeel erger aan toe zijn dan de beruchte steden Sodom en Gomorra.

Gratis leesplannen en overdenkingen die te maken hebben met Mattheüs 10:1-15

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid