Zoek resultaten voor: Genesis 28:10-22
Genesis 28:10 (HTB)
Jakob was inmiddels uit Berseba vertrokken en reisde naar Haran.
Genesis 28:11 (HTB)
Toen hij op een avond stopte om zijn kamp op te slaan, vond hij een steen die hij als hoofdkussen gebruikte en viel in slaap.
Genesis 28:12 (HTB)
Hij droomde en zag een ladder die vanuit de hemel naar de aarde liep. Engelen van God klommen op en neer langs de ladder.
Genesis 28:13 (HTB)
Bovenaan de ladder stond de Here . ‘Ik ben de Here ,’ zei Hij, ‘de God van Abraham en van uw vader Isaak. De grond waarop u ligt, is van u! Ik zal hem u en uw nakomelingen geven.
Genesis 28:14 (HTB)
Want uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof. Zij zullen het land bewonen van oost naar west en van zuid naar noord. Alle volken op aarde zullen via u en uw nageslacht worden gezegend.
Genesis 28:15 (HTB)
Ja, Ik zal bij u blijven en u beschermen, waar u ook gaat of staat. Ik zal u veilig terugbrengen naar dit land en voortdurend aan uw zijde blijven, net zolang tot Ik u alles heb gegeven wat Ik u heb beloofd.’
Genesis 28:16 (HTB)
Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is beslist de plaats waar de Here woont,’ riep hij vol eerbied.
Genesis 28:17 (HTB)
‘Dit is een ontzagwekkende plaats, dit moet wel de poort van de hemel zijn!’
Genesis 28:18 (HTB)
De volgende morgen stond hij vroeg op en zette zijn stenen hoofdkussen rechtop als een gedenksteen en goot er olie overheen.
Genesis 28:19 (HTB)
Hij noemde die plaats Betel (Huis van God), hoewel het voorheen Luz heette.
Genesis 28:22 (HTB)
dan zal deze gedenksteen een heilige plaats, een huis van God zijn. Van alles wat God mij geeft, zal ik Hem een tiende deel teruggeven.’
Genesis 28:1 (HTB)
Daarom sprak Isaak met Jakob, zegende hem en zei: ‘Trouw niet met een Kanaänitisch meisje.
Genesis 28:2 (HTB)
Ga liever naar Paddan-Aram, naar het huis van je grootvader Betuël en trouw met een van je nichten, de dochters van je oom Laban.
Genesis 28:3 (HTB)
De Almachtige God zegene je en geve je vele kinderen, die uitgroeien tot vele volken.
Genesis 28:4 (HTB)
Hij geve jou en je nakomelingen de zegeningen die Hij Abraham heeft beloofd. Hij geve je het land waarin wij nu als vreemdelingen wonen en dat Hij Abraham al heeft beloofd.’
Genesis 28:5 (HTB)
Zo stuurde Isaak Jakob naar Paddan-Aram om zijn oom Laban, de broer van zijn moeder en de zoon van de Arameeër Betuël, te bezoeken.
Genesis 28:6 (HTB)
Esau begreep dat zijn vader een afkeer had van de meisjes die bij hen in de buurt woonden. Zijn vader en moeder hadden Jakob naar Paddan-Aram gestuurd om daar een vrouw te zoeken en hadden hem gewaarschuwd voor de Kanaänitische meisjes.
Genesis 28:7 (HTB)
Jakob had naar hen geluisterd en was naar Paddan-Aram vertrokken.
Genesis 28:8 (HTB)
Nu wendde Esau zich tot de familie van zijn oom Ismaël en haalde daar zijn derde vrouw vandaan:
Genesis 28:9 (HTB)
Machalat, de zuster van Nebajot en dochter van Abrahams zoon Ismaël.
Genesis 9:28 (HTB)
Na de grote watervloed leefde Noach nog driehonderdvijftig jaar.
Genesis 29:28 (HTB)
Jakob beloofde dat. Toen gaf Laban hem ook Rachel.
Genesis 30:28 (HTB)
Wat wil je hebben om te blijven? Zeg het maar, ik betaal het.’