Zoek resultaten voor: Habakuk 3:13

Habakuk 3:13 (NBG51)

Gij trekt uit tot redding van uw volk, tot redding van uw gezalfde. Gij verbrijzelt het bovenste van des goddelozen huis en ontbloot het fundament tot de laatste steen. sela

Habakuk 3:1 (NBG51)

Het gebed van Habakuk, de profeet. Op Sigjonot.

Habakuk 3:10 (NBG51)

de bergen zien U, zij beven, stromen van water trekken voorbij, de watervloed verheft zijn stem, hij steekt zijn handen omhoog.

Habakuk 3:11 (NBG51)

De zon, de maan treden terug in haar woning, wegens het licht van uw voortsnellende pijlen, wegens de glans uwer bliksemende speer.

Habakuk 3:12 (NBG51)

In gramschap doorschrijdt Gij de aarde, in toorn dorst Gij de volkeren.

Habakuk 3:14 (NBG51)

Gij doorsteekt met zijn eigen pijlen het hoofd zijner krijgslieden, die aanstormen om mij te verstrooien met een gejuich, alsof zij de ellendige in een schuilhoek verslonden.

Habakuk 3:15 (NBG51)

Gij betreedt met uw paarden de zee, de schuimende vloed der grote wateren.

Habakuk 3:16 (NBG51)

Toen ik het hoorde, beefde mijn binnenste; op het gerucht daarvan sidderden mijn lippen; bederf kwam in mijn gebeente en ik beefde op de plaats waar ik stond; toch zal ik rustig afwachten de dag der benauwdheid, wanneer die aanbreken zal voor het volk dat met benden ons aanvalt.

Habakuk 3:17 (NBG51)

Al zou de vijgeboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn,

Habakuk 3:18 (NBG51)

nochtans zal ik juichen in de Here , jubelen in de God van mijn heil.

Habakuk 3:19 (NBG51)

De Here Here is mijn kracht: Hij maakt mijn voeten als die der hinden, Hij doet mij treden op mijn hoogten. Voor de koorleider. Met snarenspel.

Habakuk 3:2 (NBG51)

Here , ik heb de tijding aangaande U vernomen, ik ben, Here , met vreze voor uw werk vervuld; roep het in het leven in de loop der jaren, maak het openbaar in de loop der jaren; gedenk in de toorn aan ontfermen!

Habakuk 3:3 (NBG51)

God komt van Teman en de Heilige van het gebergte Paran. sela Zijn majesteit bedekt de hemelen, en de aarde is vol van zijn lof.

Habakuk 3:4 (NBG51)

Er is een glans als van zonlicht, lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht.

Habakuk 3:5 (NBG51)

Voor Hem uit gaat de pest en koortsgloed volgt Hem op de voet.

Habakuk 3:6 (NBG51)

Hij staat en doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen, de aloude bergen liggen verpletterd, de eeuwige heuvelen zinken ineen; de eeuwenoude wegen zijn zijne.

Habakuk 3:7 (NBG51)

Ik zie de tenten van Kusan onder druk, de tentkleden van het land van Midjan sidderen.

Habakuk 3:8 (NBG51)

Is tegen de rivieren, o Here , is tegen de rivieren uw toorn ontbrand, of tegen de zee uw verbolgenheid, dat Gij rijdt op uw paarden, op uw zegewagens?

Habakuk 3:9 (NBG51)

Reeds is uw boog ontbloot, Gij hebt U voorzien van pijlen in overvloed. sela Gij splijt de aarde tot rivieren,

Habakuk 1:13 (NBG51)

Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen, waarom aanschouwt Gij de trouwelozen en zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij,

Habakuk 2:13 (NBG51)

Ziet, is het niet van de Here der heerscharen, dat de volkeren zich vermoeien voor het vuur en de natiën zich afmatten voor niets?

Habakuk 1:3 (NBG51)

Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt Gij ellende? Ja, onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen, en er is twist, en tweedracht verheft zich.

Habakuk 2:3 (NBG51)

Want wel wacht het gezicht nog tot de bestemde tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde; als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet.

Genesis 3:13 (NBG51)

Daarop zeide de Here God tot de vrouw: Wat hebt gij daar gedaan? En de vrouw zeide: De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten.

Exodus 3:13 (NBG51)

Daarop zeide Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden?