Zoek resultaten voor: Hebreeën 12:5-6
Hebreeën 7:13 (HSV)
Want Hij van Wie deze dingen gezegd worden, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich ooit tot de altaar dienst begeven heeft.
Hebreeën 7:14 (HSV)
Het is immers overduidelijk dat onze Heere van Juda afstamt, over welke stam Mozes niets gezegd heeft in verband met het priesterschap.
Hebreeën 7:15 (HSV)
En dit wordt nog veel duidelijker, als er naar het evenbeeld van Melchizedek een andere Priester opstaat,
Hebreeën 7:16 (HSV)
Die dat niet geworden is op grond van een wettelijk voorgeschreven afstamming, maar uit kracht van onvergankelijk leven.
Hebreeën 7:17 (HSV)
Hij getuigt immers: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.
Hebreeën 7:18 (HSV)
Want de terzijdestelling van het voorgaande gebod vindt plaats vanwege zijn zwakheid en nutteloosheid.
Hebreeën 7:19 (HSV)
De wet heeft namelijk niets tot volmaaktheid gebracht, maar de totstandbrenging van een betere hoop, waardoor wij tot God naderen, doet dat wel .
Hebreeën 7:20 (HSV)
En in zoverre Hij geen Priester is geworden zonder het zweren van een eed – want zij zijn wel zonder het zweren van een eed priester geworden,
Hebreeën 7:21 (HSV)
maar Hij is het geworden met het zweren van een eed door God , Die tegen Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek –
Hebreeën 7:22 (HSV)
in zoverre is Jezus Borg geworden van een zoveel beter verbond.
Hebreeën 7:23 (HSV)
En zij zijn wel in groten getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden altijd te blijven,
Hebreeën 7:24 (HSV)
maar Hij, omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een Priesterschap dat niet op anderen overgaat.
Hebreeën 7:25 (HSV)
Daarom kan Hij ook volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.
Hebreeën 7:26 (HSV)
Want zo'n Hogepriester hadden wij nodig: heilig, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en boven de hemelen verheven .
Hebreeën 7:27 (HSV)
Hij heeft het niet nodig, zoals de hogepriesters, elke dag eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers te brengen en pas daarna voor die van het volk. Want dat heeft Hij eens en voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf offerde.
Hebreeën 7:28 (HSV)
Want de wet stelt mensen, die met zwakheid behept zijn, aan als hogepriester. Maar het woord van de eed die na de wet gezworen is , stelt de Zoon aan , Die tot in eeuwigheid volmaakt is.
Hebreeën 8:1 (HSV)
De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit : Zo'n Hogepriester hebben wij, Eén Die Zich heeft gezet aan de rechter hand van de troon van de Majesteit in de hemelen.
Hebreeën 8:2 (HSV)
Hij is een Dienaar in het heiligdom en in de ware tabernakel, die de Heere heeft opgericht en niet een mens.
Hebreeën 8:3 (HSV)
Want elke hogepriester wordt aangesteld om gaven en slachtoffers te offeren. Daarom was het noodzakelijk dat ook Deze iets had om te offeren.
Hebreeën 8:4 (HSV)
Want als Hij op aarde zou zijn, zou Hij niet eens priester zijn, omdat er hier priesters zijn, die volgens de wet gaven offeren.
Hebreeën 8:5 (HSV)
Deze priesters doen dienst in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen , overeenkomstig een aanwijzing van God die Mozes ontving bij het voltooien van de tabernakel. Want zie erop toe, zegt Hij, dat u alles maakt overeenkomstig het voorbeeld dat u op de berg getoond is.
Hebreeën 8:6 (HSV)
Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd.
Hebreeën 8:7 (HSV)
Immers, als dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zou er voor een tweede geen plaats zijn gezocht.
Hebreeën 8:8 (HSV)
Want hen berispend zegt Hij tegen hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,
Hebreeën 8:9 (HSV)
niet overeenkomstig het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb, op de dag toen Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte uit te leiden. Want zij bleven niet in Mijn verbond en Ik heb geen acht meer op hen geslagen, zegt de Heere.