Zoek resultaten voor: Hebreeën 12:5-6

Hebreeën 6:6 (HSV)

en die daarna afvallig worden, weer opnieuw tot bekering te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken.

Hebreeën 6:7 (HSV)

Want de aarde die de regen indrinkt, die er dikwijls op valt, en die nuttig gewas voortbrengt voor hen door wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God.

Hebreeën 6:8 (HSV)

Maar de aarde die dorens en distels voortbrengt, is verwerpelijk en de vervloeking nabij, waarvan het einde tot verbranding leidt .

Hebreeën 6:9 (HSV)

Ook al spreken wij zo, geliefden, wat u betreft zijn wij echter overtuigd van betere dingen, die met de zaligheid samenhangen.

Hebreeën 6:10 (HSV)

Want God is niet onrechtvaardig dat Hij uw werk zou vergeten en de liefdevolle inspanning die u Zijn Naam bewezen hebt, doordat u de heiligen gediend hebt en nog dient.

Hebreeën 6:11 (HSV)

Maar wij verlangen ernaar dat ieder van u dezelfde inzet toont, tot volle zekerheid van de hoop, tot het einde toe,

Hebreeën 6:13 (HSV)

Want toen God Abraham de belofte deed, zwoer Hij bij Zichzelf, omdat Hij bij niemand die hoger was, kon zweren.

Hebreeën 6:14 (HSV)

Hij zei: Voorzeker, rijk zal Ik u zegenen en overvloedig zal Ik u in aantal doen toenemen.

Hebreeën 6:15 (HSV)

En zo heeft hij de belofte verkregen na daar geduldig op gewacht te hebben.

Hebreeën 6:16 (HSV)

Mensen zweren immers bij Iemand die hoger is dan zijzelf , en de eed, die hun tot bevestiging dient , is het eind van alle tegenspraak.

Hebreeën 6:17 (HSV)

Omdat Hij aan de erfgenamen van de belofte overvloediger de onveranderlijkheid van Zijn raadsbesluit wilde bewijzen, heeft God die bekrachtigd met een eed,

Hebreeën 6:18 (HSV)

opdat wij door twee onveranderlijke dingen, waarin het onmogelijk is dat God zou liegen, een sterke troost zouden ontvangen, wij die bij Hem de toevlucht genomen hebben om de hoop die voor ons ligt, vast te houden.

Hebreeën 6:19 (HSV)

Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, dat vast en onwrikbaar is en reikt tot in het binnenste heiligdom , achter het voorhangsel.

Hebreeën 6:20 (HSV)

Daar is de Voorloper voor ons binnengegaan, namelijk Jezus, Die naar de ordening van Melchizedek Hogepriester geworden is tot in eeuwigheid.

Hebreeën 7:1 (HSV)

Deze Melchizedek was namelijk koning van Salem, een priester van de allerhoogste God. Hij ging Abraham tegemoet, toen die terugkeerde na het verslaan van de koningen, en zegende hem.

Hebreeën 7:2 (HSV)

Aan hem gaf Abraham ook van alles het tiende deel . In de eerste plaats was hij – aldus de vertaling van zijn naam – koning van de gerechtigheid en verder was hij ook koning van Salem, dat is koning van de vrede.

Hebreeën 7:3 (HSV)

Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de Zoon van God gelijkgemaakt, blijft hij in eeuwigheid priester.

Hebreeën 7:4 (HSV)

Merk nu op hoe groot hij geweest is, iemand aan wie de aartsvader Abraham zelfs een tiende deel van de buit gegeven heeft.

Hebreeën 7:5 (HSV)

Diegenen uit de zonen van Levi die het priesterschap ontvangen, hebben wel volgens de wet de opdracht om tienden te nemen van het volk, dat is van hun broeders, hoewel die ook uit het lichaam van Abraham voortgekomen zijn.

Hebreeën 7:6 (HSV)

Hij echter, die niet van hen afstamt, heeft van Abraham tienden genomen, en hij heeft hem gezegend die de beloften gekregen had.

Hebreeën 7:7 (HSV)

Nu is het ontegenzeglijk zo dat wat minder is, gezegend wordt door wat meer is.

Hebreeën 7:8 (HSV)

En hier nemen sterfelijke mensen tienden, maar daar nam iemand ze van wie getuigd wordt dat hij leeft.

Hebreeën 7:9 (HSV)

En – om zo te zeggen – ook Levi, die tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven.

Hebreeën 7:10 (HSV)

Want hij was nog in het lichaam van zijn vader, toen Melchizedek hem tegemoet ging.

Hebreeën 7:11 (HSV)

Als dan door het Levitische priesterschap de volmaaktheid bereikt had kunnen worden – want onder dit priesterschap had het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig dat er een andere Priester naar de ordening van Melchizedek zou opstaan, Eén van Wie niet gezegd kan worden dat Hij naar de ordening van Aäron was?