Zoek resultaten voor: Jesaja 61
Jesaja 61:1 (NBG51)
De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis;
Jesaja 61:2 (NBG51)
om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten,
Jesaja 61:3 (NBG51)
om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren , tot zijn verheerlijking.
Jesaja 61:4 (NBG51)
Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht.
Jesaja 61:5 (NBG51)
Vreemden zullen gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn;
Jesaja 61:6 (NBG51)
maar gij zult priesters des Heren heten, dienaars van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op hun heerlijkheid beroemen.
Jesaja 61:7 (NBG51)
In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden.
Jesaja 61:8 (NBG51)
Want Ik, de Here , heb het recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten.
Jesaja 61:9 (NBG51)
En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de Here gezegend heeft.
Jesaja 61:10 (NBG51)
Ik verblijd mij zeer in de Here , mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit.
Jesaja 61:11 (NBG51)
Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken.
Jesaja 26:3 (NBG51)
Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt.
Jesaja 40:31 (NBG51)
maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat.
Jesaja 41:10 (NBG51)
vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand.
Jesaja 53:5 (NBG51)
Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.
Jesaja 1:1 (NBG51)
Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda.
Jesaja 1:2 (NBG51)
Hoort, hemelen, en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn van Mij afvallig geworden.
Jesaja 1:3 (NBG51)
Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht.
Jesaja 1:4 (NBG51)
Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kinderen. Zij hebben de Here verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend.
Jesaja 1:5 (NBG51)
Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid;
Jesaja 1:6 (NBG51)
van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht.
Jesaja 1:7 (NBG51)
Uw land is een woestenij; uw steden zijn met vuur verbrand; uw akker, daarvan eten vreemden voor uw ogen: een woestenij, als door vreemden onderstboven gekeerd.
Jesaja 1:8 (NBG51)
En de dochter van Sion is achtergebleven als een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveld, als een belegerde stad.
Jesaja 1:9 (NBG51)
Indien de Here der heerscharen ons niet enige weinige ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden, aan Gomorra gelijk.
Jesaja 1:10 (NBG51)
Hoort het woord des Heren , bestuurders van Sodom; neigt uw oor tot de onderwijzing van onze God, volk van Gomorra.