Psalmen 38:1-22
Psalmen 38:1-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Een psalm van David, om te doen gedenken. O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. Heere! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, Heere, mijn God! Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij.
Psalmen 38:1-22 Herziene Statenvertaling (HSV)
HEERE, straf mij niet in Uw grote toorn, bestraf mij niet in Uw grimmigheid. Want Uw pijlen zijn in mij gedrongen, Uw hand is op mij neergekomen. Er is niets gezonds aan mijn lichaam door Uw gramschap, er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde. Want mijn ongerechtigheden gaan mij boven het hoofd, als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. Mijn wonden stinken, zij zijn vervuild vanwege mijn dwaasheid. Ik ben krom geworden, ik ga zeer diep gebukt; de hele dag ga ik in het zwart gehuld. Want mijn lendenen zijn volledig ontstoken, er is niets gezonds aan mijn lichaam. Ik ben bezweken en volkomen verbrijzeld; ik schreeuw het uit vanwege het bonken van mijn hart. Heere, al mijn verlangen ligt voor U open, mijn zuchten is voor U niet verborgen. Mijn hart gaat tekeer, mijn kracht laat mij in de steek; ook het licht in mijn ogen, alsof ik geen ogen heb. Mijn geliefden en mijn vrienden staan afzijdig van mijn plaag, zij die nauw aan mij verwant zijn, blijven van verre staan. Wie mij naar het leven staan, spannen valstrikken; wie mijn onheil zoeken, spreken schadelijke woorden en bedenken de hele dag listen. Maar ik ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. Ja, ik ben als een man die niet hoort en in wiens mond geen weerwoord is. Maar op U, HEERE, hoop ik; Ú zult verhoren, Heere, mijn God! Want ik zei: Laten zij zich toch over mij niet verblijden! Zou mijn voet wankelen, zij zouden zich tegen mij verheffen. Ja, ik dreig te struikelen, mijn smart staat voortdurend vóór mij. Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. Maar mijn vijanden zijn in leven en worden machtig; wie mij om valse redenen haten, worden talrijk. Wie kwaad voor goed vergelden, zijn mijn tegenstanders, omdat ik het goede najaag. Verlaat mij niet, HEERE; mijn God, blijf niet ver van mij.
Psalmen 38:1-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
HERE, straf mij niet in uw toorn, en kastijd mij niet in uw grimmigheid; want uw pijlen zijn op mij nedergekomen, uw hand is op mij neergedaald. Niets is meer gezond aan mijn vlees vanwege uw gramschap, niets is heel aan mijn gebeente vanwege mijn zonde; want mijn ongerechtigheden zijn over mijn hoofd gegaan, als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. Mijn wonden stinken, zij etteren vanwege mijn verdwaasdheid; ik ben gebogen, zeer diep gebukt, ik ga de ganse dag in het zwart. Want mijn lendenen zijn vol ontsteking, niets is meer gezond aan mijn vlees; ik ben uitgeput, volslagen verbrijzeld, ik brul het uit vanwege het bonzen van mijn hart. Here, al mijn verlangen ligt voor U open, mijn zuchten is voor U niet verborgen; mijn hart slaat hevig, mijn kracht begeeft mij, zelfs het licht van mijn ogen moet ik missen. Mijn vrienden en bekenden staan afzijdig van mijn plaag, zelfs mijn verwanten staan van verre. Wie mij naar het leven staan, spannen mij strikken, wie mijn onheil begeren, spreken van verderf, en zinnen de ganse dag op bedrog. Maar ik ben als een dove, ik hoor niet, als een stomme, die zijn mond niet open doet; ja, ik ben als een man die niet hoort, en in wiens mond geen verweer is. Want op U, HERE, hoop ik; Gij immers zult antwoorden, Here, mijn God. Want ik dacht: Als zij zich maar niet over mij verheugen, niet tegen mij snoeven bij het wankelen van mijn voet. Ja, ik dreig te struikelen, en mijn smart staat mij bestendig voor ogen; want ik belijd mijn ongerechtigheid, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. Mijn vijanden echter leven, zij zijn machtig, talrijk zijn zij, die mij trouweloos haten, zij, die mij kwaad voor goed vergelden en mij wederstaan, omdat ik het goede najaag. HERE, verlaat mij niet, mijn God, wees niet verre van mij!
Psalmen 38:1-22 Het Boek (HTB)
Och, HERE, straf mij niet in het vuur van uw toorn! Uw pijlen hebben mij geraakt en uw hand drukt op mij. Door uw toorn ben ik ziek geworden, door mijn zonde heb ik mijn gezondheid verloren. Mijn zonden zijn mij te veel geworden, zij vormen een grote last in mijn leven. Door mijn eigen dwaasheid zijn mijn wonden ontstoken, er komt pus uit. Ik ben een gebroken mens en ga gebukt onder mijn lasten. Ik draag alleen nog zwarte kleding. Mijn bekken is ontstoken, ik ben van top tot teen ziek. Ook ben ik helemaal uitgeput en gebroken, mijn hart gaat als een wildeman tekeer, ik schreeuw het uit! Here, de verlangens van mijn hart zijn voor U als een open boek, U hoort elke zucht die ik slaak. Mijn hart bonkt en ik voel mij krachteloos, zelfs mijn ogen begeven het. Vrienden en bekenden bemoeien zich niet met mij nu ik in de zorgen zit. Zelfs mijn familie wil mij niet meer zien. Er worden vallen voor mij gezet door de mensen die mij liever dood dan levend zien. Zij die mij in het ongeluk willen storten, spreken kwaad van mij en liegen voortdurend. Het lijkt wel of ik doof ben, ik hoor niets. Ik kan niet meer spreken, ik krijg mijn mond niet open. Ik ben inderdaad doof en krijg geen verweer over mijn lippen. Ik verwacht alles van U, HERE! U zult mij zeker antwoorden, Here, mijn God. Ik dacht bij mijzelf: als zij maar geen leedvermaak over mij hebben, mij niet uitlachen als ik eens struikel. Het lijkt er inderdaad op dat ik zal struikelen, voortdurend denk ik aan al mijn ellende. Ik beken alles wat ik fout heb gedaan, ik verga van verdriet over al mijn zonden. Mijn tegenstanders leven gewoon door, zij hebben alle macht. Ontelbaar zijn de mensen die mij haten en ontrouw tegenover mij zijn. Zij vergelden mij goed met kwaad en bestrijden mij omdat ik het goede wil doen. Laat mij niet in de steek, HERE! Och, mijn God, blijf niet zo ver van mij vandaan!
Psalmen 38:1-22 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Een gebed van David toen hij de Heer een offer bracht zodat Hij aan hem zou denken. Heer, U bent boos op mij, maar straf mij alstublieft niet langer. Doe mij niet langer pijn in uw boosheid. Uw pijlen hebben mij geraakt. Uw hand heeft mij geslagen. Mijn hele lichaam is ziek doordat U zo boos op me bent. Ik voel me door en door ellendig doordat ik verkeerd heb gedaan. Ik word bedolven onder mijn eigen slechte daden. Ze zijn een last die ik niet langer kan dragen. Mijn wonden zweren en stinken. Het is mijn eigen schuld. Ik loop gebogen van ellende. Ik draag aldoor zwarte kleren als teken van verdriet. Ik ben door en door ziek. Niets is er nog gezond. Ik ben uitgeput, bijna dood van vermoeidheid. Ik schreeuw het uit, zó bonkt mijn hart. Heer, U weet waar ik naar verlang. U hoort hoe ik kreun. Mijn hart bonkt. Ik heb geen kracht meer en mijn ogen staan dof. Mijn vrienden en kennissen blijven weg nu ik ziek ben. Zelfs mijn familie komt niet meer. Mijn vijanden willen me doden. Ze zetten een val voor mij op. Ze zeggen slechte dingen over mij om mij kwaad te doen. Ze bedenken sluwe plannen tegen mij. Maar ik houd me doof, ik doe alsof ik het niet hoor. Ik houd mijn mond en zeg niets. Ik doe alsof ik niets hoor. Ik zeg niets om mij te verdedigen. Want ik vertrouw op U, Heer. Ik weet zéker dat U me zal antwoorden, mijn Heer God. Want ik wil niet dat ze plezier om mij hebben omdat het slecht met me gaat. Ik wil niet dat ze me uitlachen omdat ik niet meer kán. Want ik kan bijna niet verder leven. Ik ga bijna dood van ellende. Ik geef toe dat ik verkeerd heb gedaan. Ik heb verdriet over mijn ongehoorzaamheid. Maar mijn vijanden zijn gezond en worden machtig. Heel veel mensen haten mij, zonder dat ze daar een reden voor hebben. Ze doen mij kwaad, terwijl ik voor hén altijd goed ben geweest. Ze willen mij kwaad doen omdat ik altijd het goede wil doen. Heer, laat me niet alleen. Mijn God, laat me niet in de steek.