Lucas 20:20-26
Lucas 20:20-26 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En zij namen Hem waar, en zonden verspieders uit, die zichzelven veinsden rechtvaardig te zijn; opdat zij Hem in Zijn rede vangen mochten, om Hem aan de heerschappij en de macht des stadhouders over te leveren. En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wij weten, dat Gij recht spreekt en leert, en den persoon niet aanneemt, maar den weg Gods leert in der waarheid. Is het ons geoorloofd den keizer schatting te geven, of niet? En Hij, hun arglistigheid bemerkende, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Toont Mij een penning; wiens beeld en opschrift heeft hij? En zij, antwoordende, zeiden: Des keizers. En Hij zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is. En zij konden Hem in Zijn woord niet vatten voor het volk; en zich verwonderende over Zijn antwoord, zwegen zij stil.
Lucas 20:20-26 Herziene Statenvertaling (HSV)
En zij hielden Hem nauwlettend in het oog en stuurden spionnen die zich voordeden alsof zij rechtvaardig waren, met de bedoeling Hem op een woord te vangen en Hem dan over te leveren aan de overheid en aan de macht van de stadhouder. En zij stelden Hem een vraag en zeiden: Meester, wij weten dat U juist spreekt en onderwijs geeft en niemand naar de ogen ziet, maar de weg van God naar waarheid onderwijst. Is het ons geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet? En Hij merkte hun sluwheid en zei tegen hen: Waarom verzoekt u Mij? Laat Mij een penning zien. Van wie is het beeld en opschrift? Zij antwoordden en zeiden: Van de keizer. En Hij zei tegen hen: Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is. Zij nu konden Hem tegenover het volk op Zijn woord niet vangen en zij verwonderden zich over Zijn antwoord en zwegen.
Lucas 20:20-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En om Hem na te gaan zonden zij spionnen uit, die zich voordeden als vrome mensen, om Hem op een woord te vatten, ten einde Hem te kunnen overleveren aan het gezag en de beschikking van de stadhouder. En zij vroegen Hem en zeiden: Meester, wij weten, dat Gij rechtuit spreekt en leert en niemand naar de ogen ziet, maar in waarheid de weg Gods leert; is het ons geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet? Doch Hij doorzag hun sluwheid en zeide tot hen: Toont Mij een schelling; wiens beeldenaar en opschrift draagt hij? Zij zeiden: Van de keizer. En Hij zeide tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. En zij konden tegenover het volk op geen woord van Hem vat krijgen. En zij verwonderden zich over zijn antwoord en hielden zich stil.
Lucas 20:20-26 Het Boek (HTB)
Daarom probeerden ze Hem iets te laten zeggen waarvoor de Romeinse gouverneur Hem gevangen kon nemen. Zij hielden Hem goed in de gaten en stuurden enkele handlangers op Hem af die zich voordeden als rechtvaardige mensen. ‘Meester,’ zeiden die tegen Jezus, ‘wij weten dat U eerlijk bent. Wat U de mensen leert, is de waarheid. U laat Zich niet beïnvloeden door wat anderen denken, maar zegt ronduit wat God wil. Is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ Hij had hen echter door en zei: ‘Laat me eens een geldstuk zien. Wiens afbeelding staat erop?’ ‘Van de Romeinse keizer,’ antwoordden zij. ‘Welnu,’ zei Hij. ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.’ Daar wisten ze niets op te zeggen. Hun plan om Hem in het bijzijn van de mensen op een woord te vangen, was op niets uitgelopen.
Lucas 20:20-26 BasisBijbel (BB)
Ze stuurden mannen achter Jezus aan die Hem moesten bespioneren. Ze deden alsof ze heel godsdienstige mensen waren. Ze wilden Hem met een strikvraag in de val laten lopen. Dan zouden ze Hem gevangen kunnen nemen en aan de bestuurder van de provincie kunnen uitleveren. Ze vroegen Hem: "Meester, we weten dat U altijd eerlijk bent. En U bent voor niemand bang. U leert de mensen altijd de juiste dingen over God. Wat vindt U, is het wel of niet goed om aan de Romeinse keizer belasting te betalen?" Maar Jezus begreep wat hun bedoeling was. Daarom zei Hij: "Waarom dagen jullie Mij uit? Laat Mij een munt zien. Van wie zijn het hoofd en de naam die er op staan?" Ze zeiden: "Van de keizer." Hij zei tegen hen: "Geef dan aan de keizer waar de keizer recht op heeft, en aan God waar God recht op heeft." En ze konden in zijn antwoord niets vinden waarvoor ze Hem gevangen zouden kunnen nemen. Ze waren verbaasd over zijn antwoord en zwegen.