Job 24:1-25

Job 24:1-25 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien? Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze. Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand. Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands. Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren. Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af. Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude. Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen. Zij rukken het weesje van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand. Den naakte doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen. Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en zijn dorstig. Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds. Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden. Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief. Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht. In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet. Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw. Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben. De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout. De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets goeds. Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker. Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen. Zij zijn een weinig tijds verheven, daarna is er niemand van hen; zij worden nedergedrukt; gelijk alle anderen worden zij besloten; en gelijk de top ener aar worden zij afgesneden. Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn rede tot niet brengen?

Job 24:1-25 Herziene Statenvertaling (HSV)

Waarom zijn de tijden niet verborgen voor de Almachtige, terwijl zij die Hem kennen, Zijn dagen niet zien? Er zijn mensen die grenzen aantasten; zij roven een kudde en weiden die. De ezel van de wezen drijven ze weg; het rund van een weduwe nemen ze in onderpand. Ze duwen de armen van de weg; tezamen verbergen zich de ellendigen van het land. Zie, zij zijn wilde ezels in de woestijn, zij trekken uit naar hun werk. Zij zoeken ijverig naar eten, de wildernis is voor hem en voor de kinderen tot voedsel. Op het veld oogsten zij zijn voer, en de wijngaard van de goddeloze plukken zij leeg. De naakte laten zij overnachten zonder kleding, terwijl hij geen bedekking heeft tegen de kou. Zij worden nat door een stortvloed van de bergen, en zonder een toevluchtsoord klampen zij zich vast aan een rots. Zij rukken een weeskind van de borst, en van een ellendige nemen zij onderpand. Naakt lopen zij rond, zonder kleding, en hongerig dragen zij schoven. Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de perskuipen, en hebben dorst. Vanuit de stad kermen mensen, en de ziel van de dodelijk gewonden schreeuwt het uit; toch beschikt God niets ongerijmds. Zij zijn bij hen die het licht weerstaan; zij kennen Zijn wegen niet, en blijven niet op Zijn paden. Vóór het licht staat de moordenaar op, hij doodt de ellendige en arme; en 's nachts is hij als een dief. Het oog van de overspeler wacht op de schemering; hij zegt: Geen oog mag mij waarnemen; en hij doet een masker voor zijn gezicht. In de duisternis dringt hij door in de huizen. Overdag sluiten zij zichzelf op; zij willen niets weten van het licht. Ja, de schaduw van de dood is voor hen allen als de morgen, want men kent de verschrikkingen van de schaduw van de dood. Hij is snel op het wateroppervlak; hun deel op de aarde is vervloekt; hij wendt zich niet in de richting van de wijngaarden. Droogte met hitte roven het sneeuwwater weg; zo doet het graf bij hen die gezondigd hebben. Zelfs de baarmoeder vergeet hem, de maden doen zich aan hem te goed, er wordt niet meer aan hem gedacht; het onrecht wordt gebroken als een stuk hout. De onvruchtbare, die niet baart, doet hij kwaad, en voor de weduwe doet hij niets goeds. Ook trekt hij de machtigen neer door zijn kracht; als hij opstaat, is men zijn leven niet zeker. Doet God hem onbezorgd zijn, dan steunt hij daarop; maar Zijn ogen zijn op hun wegen gericht. Zij zijn een korte tijd verheven, daarna is er niemand van hen meer, zij worden neergedrukt; evenals alle anderen worden zij in het graf gesloten; en zij worden als de top van een aar afgesneden. Is het dan niet zo? Wie kan mij tot een leugenaar maken, en mijn woorden tot niets maken?

Job 24:1-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden voorbehouden, en zien zij die Hem kennen, zijn gerichtsdagen niet? Er zijn er, die grensstenen verzetten, die kudden roven en ze weiden. De ezel der wezen voeren zij weg, de koe der weduwe nemen zij te pand; de armen dringen zij van de weg, de ellendigen des lands verbergen zich altegader. Zie, als wilde ezels in de woestijn gaan zij uit tot hun werk, zoekend naar voedsel; de steppe moet hun het brood voor de kinderen verschaffen. In het veld halen zij zich voeder en de wijngaard van de goddeloze lezen zij af. Naakt overnachten zij, bij gebrek aan kleding, zij hebben geen dekking tegen de koude; van de stortregen der bergen worden zij doornat, en bij gebrek aan een schuilplaats drukken zij zich vast tegen de rots. Er zijn er, die de wees van de moederborst roven en tegen de ellendige gewelddadig handelen. Naakt lopen dezen rond, bij gebrek aan kleding, en zelf hongerend, dragen zij schoven; tussen twee terrassen persen zij olie en treden de perskuipen, terwijl zij versmachten van dorst. Uit de stad stijgt het gekerm van stervenden op en roept de ziel van gewonden om hulp, doch God slaat geen acht op het gebed. Anderen behoren tot de vijanden van het licht, zij kennen zijn wegen niet en blijven niet op zijn paden. Tegen het daglicht maakt de moordenaar zich op en doodt de ellendige en de arme, en des nachts is hij een dief gelijk. Het oog van de overspeler wacht op de schemering, denkende: Geen oog mag mij zien; en hij legt een bedekking op zijn gezicht. In het duister dringt men de huizen binnen; overdag sluiten zij zich op, zij willen niets weten van het daglicht; want voor hen tezamen is diepe duisternis als morgenstond, daar zij met de verschrikkingen der diepe duisternis vertrouwd zijn. Snel drijven zij voort op het watervlak, vervloekt wordt hun erfdeel in het land, zij slaan de weg naar de wijnbergen niet in. Droogte en hitte roven het sneeuwwater weg, zo het dodenrijk hen die zondigen. De moederschoot vergeet hem, de wormen vergasten zich aan hem, aan hem wordt niet meer gedacht, de ongerechtigheid wordt gebroken als een boom. Hij die een onvruchtbare, welke niet baart, uitplundert, en aan een weduwe geen gunst bewijst, en zelfs sterken voortsleept door zijn kracht; hij staat daar, maar is zijn leven niet zeker. Stelt Hij hem in veiligheid, hij leunt daarop, en zijn ogen zijn op hun wegen gericht. Een korte tijd verheffen zij zich en zij zijn niet meer, zij zinken ineen en verschrompelen gelijk alles, zij worden afgesneden als de top van een halm. Indien dit zo niet is, wie durft mij logenstraffen en mijn woord teniet doen?

Job 24:1-25 Het Boek (HTB)

‘Waarom opent God de rechtszitting niet om naar mijn verweer te luisteren? Waarom moeten zij die Hem kennen, zonder resultaat op Hem wachten? Er worden grenspalen verschoven, schaapskudden gestolen en geweid en zelfs de ezel van de wezen wordt weggehaald. De arme weduwe moet de enige os die zij bezit inleveren om een lening te kunnen krijgen. De hulpbehoevenden worden opzijgeschopt, zij mogen de weg niet versperren. Alle armen van het land worden in een hoek gedrukt. Net als de wilde ezels in de woestijn moeten de armen al hun tijd gebruiken om genoeg voedsel te bemachtigen. Zij worden de woestijn ingestuurd om voedsel te zoeken voor hun kinderen. Zij eten wat in het wild groeit en zoeken zelfs in de wijngaarden van de goddelozen naar achtergebleven druiven. ʼs Nachts liggen zij buiten in de kou zonder kleren of dekens om zich te verwarmen. Zij raken doorweekt door de stortregens die vanaf de bergen komen en bij gebrek aan een behoorlijk onderdak drukken zij zich tegen de rotswand aan. De goddelozen rukken vaderloze kinderen van hun moeders borst weg en nemen het kind van een arme als onderpand mee tot deze zijn schuld heeft afbetaald. Daarom moeten zij naakt, zonder enig kledingstuk, ronddwalen en worden zij gedwongen korenschoven te sjouwen terwijl zij zelf honger lijden. Zij moeten olijfolie persen tussen de stenen en druiven treden in de wijnpers, terwijl ze bijna neervallen van de dorst. Het gekreun van de stervenden stijgt op uit de stad en de gewonden schreeuwen om hulp, maar God schenkt geen aandacht aan het onrecht dat hun wordt aangedaan. De goddelozen komen in opstand tegen het licht en begrijpen niets van oprechtheid en goedheid. Als het daglicht voorbij is, gaan de moordenaars op pad om de arme en hulpbehoevenden te doden en zich ʼs nachts bezig te houden met diefstal. De overspelige man wacht tot het donker wordt, want hij denkt “dan ziet niemand me” en hij verbergt zijn gezicht. Inbrekers gaan er ʼs nachts op uit om hun werk te doen en overdag sluiten zij zich op, zij houden niet van daglicht. Voor al deze misdadigers is de donkere nacht als de morgen. Ze zijn vertrouwd met de verschrikkelijke dingen die in het donker gebeuren. Maar wat verdwijnen zij snel van de aardbodem! Het land dat zij bezitten, is vervloekt. Het is afgelopen met hun kwade praktijken in de wijngaarden. De dood verteert zondaars, zoals hitte en droogte de sneeuw laten verdwijnen. Zelfs de moeder van de zondaar zal hem vergeten. Hij is een welkome maaltijd voor de wormen en niemand zal nog aan hem denken. Want de goddeloze wordt gebroken als een boom door een storm. Zij hebben namelijk kinderloze en onvruchtbare vrouwen slecht behandeld. Zij weigeren hulpbehoevende weduwen te helpen. God overweldigt de machtigen en de goddelozen door zijn kracht, en al staan ze weer op, ze zijn hun leven niet meer zeker. En ook wanneer Hij hen met rust laat en zij zich veilig voelen, houdt Hij hun scherp in de gaten. Maar ook al staan zij nu in hoog aanzien, toch zullen zij net als alle anderen in een oogwenk verdwijnen, afgesneden als de halmen van het koren. Is er iemand die mij mijn ongelijk kan bewijzen? Wie kan aantonen dat ik een leugenaar ben en er volkomen naast zit?’

Job 24:1-25 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Waarom heeft de Almachtige God geen vaste dagen waarop Hij rechtspreekt? Waarom zien de mensen die Hem kennen niets van zijn rechtspraak? Sommige mensen verzetten de grenspalen van hun gebied. Zo stelen ze grond van anderen en maken hun eigen gebied groter. Anderen stelen vee en hoeden dat voor zichzelf. Ze pakken arme weeskinderen hun ezel af, als onderpand. Ze nemen een weduwe de koe af die ze zelf nodig had. De arme mensen worden ruw door hen van de weg geduwd, zodat ze zich uit angst voor hen verbergen. Als wilde ezels moeten ze in de woestijn naar eten zoeken. Op de steppe zoeken ze eten voor hun kinderen. Ze zoeken in de velden naar iets eetbaars en in de wijngaarden van slechte mensen zoeken ze naar achtergebleven druiven. Ze overnachten in te dunne kleren. Ze hebben geen deken als het koud is. In de bergen worden ze drijfnat van de regen. Omdat ze geen dak boven hun hoofd hebben, kruipen ze dicht tegen een rots aan. Er zijn mensen die kleine kinderen bij hun moeder weghalen. Ze nemen hen mee als slaaf. Ze nemen een onderpand van arme mensen. Ze sturen mensen die geen kleren hebben weg, zonder kleren aan hen te geven. Ze laten hun graan oogsten door mensen die zelf honger hebben. Ze laten hun olijf-olie door arme mensen uitpersen. Ze laten hun druiven persen door mensen die zelf hevige dorst hebben. Uit de stad klinkt het gekreun van stervende mensen. Gewonden roepen er om hulp. Maar God lijkt er niets aan te doen. Er wonen schurken. Ze houden zich alleen maar bezig met slechte dingen en doen nooit iets goeds of eerlijks. Vlak voor het licht wordt, gaan de moordenaars op pad om arme mensen te vermoorden. 's Nachts gaan ze uit stelen. Andere mannen zijn ontrouw aan hun eigen vrouw. Ze wachten op het schemerdonker om niet herkend te worden, slaan een doek om hun gezicht en gaan naar een andere vrouw. Inbrekers plegen 's nachts inbraken in de huizen die ze overdag alvast hebben uitgezocht. Ze willen niets van het daglicht weten. Want ze zijn bang herkend en gedood te worden. Het daglicht is voor hen levensgevaarlijk. Hun leven gaat voorbij als een snelstromende rivier. Hun akkers zijn vervloekt en niemand wil in hun wijngaarden werken. Zoals in de zomer de droogte en de hitte het smeltwater doen verdwijnen, zo slokt het dodenrijk de slechte mensen op. Zelfs hun moeder vergeet hen. De wormen eten zich vol aan hen en niemand denkt nog aan hen. Net zoals een boom plotseling afbreekt in een storm, zo komt er aan al hun slechte daden plotseling een eind. Ze nemen hulpeloze vrouwen alles af. Voor arme weduwen willen ze niets doen. Ze kunnen zelfs machtige mensen laten doen wat zíj willen. Niemand is zijn leven zeker. Maar God laat hen met rust, zodat ze denken dat ze veilig zijn. Toch blijft God letten op alles wat ze doen. Een korte tijd zijn ze machtig. Maar plotseling zijn ze er niet meer, net als alle andere mensen. Ze worden door de dood weggemaaid, afgesneden als graan. Wie durft te beweren dat dit niet waar is? Wie durft te zeggen dat ik lieg?