Johannes 13:26-30
Johannes 13:26-30 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon, Iskariot. En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk. En dit verstond niemand dergenen, die aanzaten, waartoe Hij hem dat zeide. Want sommigen meenden, dewijl Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop, hetgeen wij van node hebben tot het feest, of, dat hij den armen wat geven zou. Hij dan, de bete genomen hebbende, ging terstond uit. En het was nacht.
Johannes 13:26-30 Herziene Statenvertaling (HSV)
Jezus antwoordde: Die is het aan wie Ik het stuk brood zal geven, nadat Ik het ingedoopt heb. En toen Hij het stuk brood ingedoopt had, gaf Hij het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon. En met het nemen van het stuk brood voer de satan in hem. Jezus dan zei tegen hem: Wat u wilt doen, doe het snel. En niemand van hen die aanlagen, begreep met welke bedoeling Hij dat tegen hem zei. Want sommigen dachten, omdat Judas de beurs beheerde, dat Jezus tegen hem zei: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven. Toen hij dan het stuk brood genomen had, ging hij meteen naar buiten. En het was nacht.
Johannes 13:26-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Jezus dan antwoordde: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan [het] stuk brood in en nam het en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doen wilt, doe het met spoed. Maar niemand van de aanliggenden begreep, waartoe Hij hem dit zeide; want sommigen meenden, dat Jezus, omdat Judas de kas hield, tot hem zeide: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven. Hij nam dan het stuk brood en vertrok terstond. En het was nacht.
Johannes 13:26-30 Het Boek (HTB)
Jezus antwoordde: ‘Ik zal een stuk brood indopen en dat geven aan degene die het is.’ Hij nam een stuk brood, doopte het in de saus en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Op dat moment kwam de duivel in Judas. ‘Doe maar vlug wat je van plan bent,’ zei Jezus tegen hem. Niemand aan tafel begreep wat Hij daarmee bedoelde. Omdat Judas het geld beheerde, dachten sommigen dat hij iets voor het feest moest kopen of iets aan de armen moest gaan geven. Nadat hij het brood van Jezus had aangenomen, ging Judas vlug naar buiten, de nacht in.
Johannes 13:26-30 BasisBijbel (BB)
Jezus antwoordde: "Ik bedoel de man aan wie Ik dit stuk brood geef nadat Ik het ingedoopt heb." Hij doopte een stuk brood in de saus en gaf het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon. Toen Judas dit stuk brood aanpakte, kwam de duivel in hem. Jezus zei tegen hem: "Ga maar gauw doen wat je moet gaan doen." Maar niemand van de anderen aan tafel begreep waarom Hij dat zei. Ze dachten dat Jezus bedoelde dat Judas iets moest gaan kopen wat ze voor het feest nodig hadden. Of dat hij iets aan de arme mensen moest gaan geven. Dat dachten ze omdat Judas altijd het geld bewaarde. Judas pakte het stuk brood aan en vertrok onmiddellijk. Het was inmiddels nacht.