Jeremia 7:1-34

Jeremia 7:1-34 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Het woord, dat tot Jeremia geschied is, van den HEERE, zeggende: Sta in de poort van des HEEREN huis, en roep aldaar dit woord uit, en zeg: Hoort des HEEREN woord, o gans Juda! gij, die door deze poorten ingaat, om den HEERE aan te bidden. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Maakt uw wegen en uw handelingen goed, zo zal Ik ulieden doen wonen in deze plaats. Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, zijn deze! Maar indien gij uw wegen en uw handelingen waarlijk goed zult maken; indien gij waarlijk zult recht doen tussen den man en tussen zijn naaste; De vreemdeling, wees en weduwe niet zult verdrukken, en geen onschuldig bloed in deze plaats vergieten; en andere goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade; Zo zal Ik u in deze plaats, in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, doen wonen van eeuw tot eeuw. Ziet, gij vertrouwt u op valse woorden, die geen nut doen. Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven, en valselijk zweren, en Baäl roken, en andere goden nawandelen, die gij niet kent? En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost, om al deze gruwelen te doen? Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een spelonk der moordenaren? Ziet, Ik heb het ook gezien, spreekt de HEERE. Want gaat nu henen naar Mijn plaats, die te Silo was, alwaar Ik Mijn Naam in het eerst had doen wonen; en ziet, wat Ik daaraan gedaan heb vanwege de boosheid van Mijn volk Israël. En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; Zo zal Ik aan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, waarop gij vertrouwt, en aan deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen, gelijk als Ik aan Silo gedaan heb. En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad van Efraïm, weggeworpen heb. Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan; want Ik zal u niet horen. Ziet gij niet, wat zij doen in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem? De kinderen lezen hout op, en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melecheth des hemels, en anderen goden drankofferen te offeren, om Mij verdriet aan te doen. Doen zij Mij verdriet aan? spreekt de HEERE. Doen zij het zichzelven niet aan, tot beschaming huns aangezichts? Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds, en over de vrucht des aardrijks; en zal branden, en niet uitgeblust worden. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Doet uw brandofferen tot uw slachtofferen, en eet vlees. Want Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uitvoerde, niet gesproken, noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers. Maar deze zaak heb Ik hun geboden, zeggende: Hoort naar Mijn stem, zo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn; en wandelt in al den weg, dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga. Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld in de raadslagen, in het goeddunken van hun boos hart; en zij zijn achterwaarts gekeerd, en niet voorwaarts. Van dien dag af, dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaders. Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden. Daarom zeg tot hen: Dit is het volk, dat naar de stem des HEEREN, zijns Gods, niet hoort, en de tucht niet aanneemt; de waarheid is ondergegaan, en uitgeroeid van hun mond. Scheer uw hoofdhaar af, o Jeruzalem! en werp het weg, en verhef een weeklacht op de hoge plaatsen; want de HEERE heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verworpen en verlaten. Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen. En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochteren met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. Daarom ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar moorddal; en zij zullen ze in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. En de dode lichamen dezes volks zullen het gevogelte des hemels, en het gedierte der aarde tot spijze zijn, en niemand zal ze afschrikken. En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden.

Jeremia 7:1-34 Herziene Statenvertaling (HSV)

Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia: Ga in de poort van het huis van de HEERE staan, en predik daar dit woord, en zeg: Hoor het woord van de HEERE, heel Juda, u die door deze poorten binnengaat om zich voor de HEERE neer te buigen. Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Laat uw wegen en uw daden goed zijn, dan laat Ik u wonen in deze plaats. Stel uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE is dit! Als u echter uw wegen en uw daden werkelijk betert, als u werkelijk recht doet tussen iemand en zijn naaste, als u de vreemdeling, de wees en de weduwe niet onderdrukt, geen onschuldig bloed in deze plaats vergiet, en geen andere goden achternagaat, uzelf ten kwade, dan zal Ik u in deze plaats, in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, laten wonen, eeuw uit en eeuw in. Zie, u vertrouwt op bedrieglijke woorden, die niet van nut zijn. Stelen, doodslaan, overspel plegen, valse eden afleggen, reukoffers brengen aan de Baäl, andere goden achternagaan, die u niet gekend hebt, en dan voor Mijn aangezicht komen staan in dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, en zeggen: Wij zijn gered – om al deze gruweldaden te doen? Is dan dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? Ook Ik, zie, Ik heb het gezien, spreekt de HEERE. Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël. Welnu, omdat u al deze daden doet, spreekt de HEERE, en Ik vroeg en laat tot u sprak, maar u niet geluisterd hebt, en Ik u geroepen heb, maar u niet geantwoord hebt, zal Ik met dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, waarop u vertrouwt, en met deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen zoals Ik met Silo heb gedaan. Ik zal u van voor Mijn aangezicht wegwerpen, zoals Ik al uw broeders weggeworpen heb, heel het nageslacht van Efraïm. En u, bid niet voor dit volk, hef voor hen geen geroep of gebed aan, dring niet bij Mij aan, want Ik zal niet naar u luisteren. Ziet u niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem? De kinderen sprokkelen hout, de vaders steken het vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin van de hemel. Zij gieten plengoffers uit voor andere goden, zodat zij Mij tot toorn verwekken. Verwekken zij Mij tot toorn? spreekt de HEERE. Doen zij het zichzelf niet aan, tot schande van hun eigen gezicht? Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Mijn toorn en grimmigheid zullen uitgegoten worden over deze plaats, over de mensen en over de dieren, over de bomen op het veld en over de vruchten van het land. Die zullen branden en niet geblust worden. Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Voeg uw brandoffers toe aan uw slachtoffers, eet vlees, want Ik heb met uw vaderen op de dag dat Ik hen uit het land Egypte leidde, niet gesproken en hun evenmin iets geboden over zaken die betrekking hebben op brandoffers en slachtoffers. Maar deze zaak heb Ik hun geboden: Luister naar Mijn stem. Dan zal Ik u tot een God zijn, en ú zult Mij tot een volk zijn. Bewandel heel de weg die Ik u gebieden zal en het zal u goed gaan. Maar zij hebben niet geluisterd en hun oor niet geneigd, maar ze gingen in hun eigen opvattingen voort overeenkomstig hun verharde, boosaardige hart. Zij gingen achterwaarts en niet voorwaarts. Vanaf de dag dat uw vaderen uit het land Egypte vertrokken zijn tot op deze dag, zond Ik elke dag, vroeg en laat al Mijn dienaren, de profeten, tot u. Uw vaderen hebben echter niet naar Mij geluisterd en hebben hun oor niet geneigd. Zij waren halsstarrig en maakten het erger dan hun vaderen. U moet al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen niet naar u luisteren. U zult wel tegen hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden. Zeg daarom tegen hen: Dit is het volk dat naar de stem van de HEERE, zijn God, niet luistert en de vermaning niet aanvaardt. De waarheid is vergaan, zij is uit hun mond uitgeroeid. Scheer uw gewijde hoofdhaar af en werp het weg. Hef op de kale hoogten een klaaglied aan, want de HEERE heeft verworpen en verlaten de generatie van Zijn verbolgenheid. Want de Judeeërs hebben gedaan wat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE, zij hebben hun afschuwelijke afgoden opgesteld in het huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, zodat zij dat verontreinigen. En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden. Dat heb Ik niet geboden en is niet in Mijn hart opgekomen. Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat het niet meer Tofet of het dal Ben-Hinnom zal genoemd worden, maar Moorddal. Men zal in Tofet begraven, omdat er nergens anders plaats zal zijn. De dode lichamen van dit volk zullen tot voedsel zijn voor de vogels in de lucht en de dieren op de aarde, en niemand zal ze schrik aanjagen. En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid doen ophouden, want het land zal tot een verwoesting worden.

Jeremia 7:1-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Het woord, dat van de HERE tot Jeremia kwam: Ga staan in de poort van het huis des HEREN, predik daar dit woord en zeg: Hoort het woord des HEREN, o gans Juda, gij die door deze poorten binnenkomt om u neder te buigen voor de HERE; zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten wonen. Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: Des HEREN tempel, des HEREN tempel, des HEREN tempel is dit! Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet, vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet achternaloopt, u tot onheil, dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw. Zie, gij stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden, zonder bate. Wat? Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren, voor de Baäl offers ontsteken en andere goden achternalopen, die gij niet gekend hebt – en komt gij dan staan voor mijn aangezicht in dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, en zegt: Wij zijn geborgen! ten einde al deze gruwelen te bedrijven? Is dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? En Ik – zie, Ik heb het wel degelijk opgemerkt, luidt het woord des HEREN. Want, gaat naar mijn plaats die in Silo was, waar Ik in het eerst mijn naam deed wonen, en ziet wat Ik daarmede gedaan heb om de boosheid van mijn volk Israël. Nu dan, omdat gij al deze dingen gedaan hebt, luidt het woord des HEREN, terwijl Ik tot u gesproken heb vroeg en laat, zonder dat gij gehoor gegeven hebt, en Ik u geroepen heb, zonder dat gij hebt geantwoord, daarom zal Ik met het huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, waarop gij uw vertrouwen stelt, en met de plaats die Ik aan u en uw vaderen gegeven heb, doen gelijk Ik met Silo gedaan heb, en Ik zal u van voor mijn aangezicht wegwerpen, gelijk Ik al uw broederen, het gehele zaad van Efraïm, weggeworpen heb. Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want Ik hoor naar u niet. Ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem? De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. Ben Ik het, die zij krenken? luidt het woord des HEREN. Doen zij het zichzelf niet, tot beschaming van hun aangezicht? Daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, mijn grimmige toorn giet zich uit te dezer plaatse over mens en dier, over het geboomte des velds en de vrucht van de bodem, en brandt zonder geblust te worden. Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: Voegt uw brandoffers bij uw slachtoffers en eet vlees; want Ik heb tot uw vaderen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde, niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake van brandoffer en slachtoffer, maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn, en wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga. Doch zij hoorden niet, noch neigden hun oor, maar zij wandelden naar de verstokte overleggingen van hun boos hart en keerden zich achterwaarts en niet voorwaarts, van de dag af dat uw vaderen uit het land Egypte gingen tot op deze dag. Ook zond Ik tot u al mijn knechten, de profeten, dagelijks, vroeg en laat, doch zij hoorden naar Mij niet noch neigden hun oor, maar betoonden zich hardnekkiger dan hun vaderen. Ook nu gij tot hen al deze woorden spreekt, horen zij niet naar u, en nu gij tot hen roept, antwoorden zij u niet; zeg dus van hen: Dit is het volk dat niet hoort naar de stem van de HERE, zijn God, en dat geen tuchtiging aanneemt; de oprechtheid is verdwenen en teloorgegaan uit hun mond. Scheer uw hoofdhaar af en werp het weg, hef op de kale heuvels een klaaglied aan: de HERE heeft verworpen en prijsgegeven het geslacht waarop zijn verbolgenheid rust. Want de kinderen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen, luidt het woord des HEREN; zij hebben hun gruwelen geplaatst in het huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, om dat te verontreinigen, en zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen. Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat niet meer gezegd zal worden: Tofet en dal Ben-Hinnom, maar: Moorddal; en men zal in Tofet begraven bij gebrek aan plaats, ja, de lijken van dit volk zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot voedsel strekken, zonder dat iemand ze verjaagt. En Ik zal in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem doen verstommen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, want het land zal een verwoesting zijn.

Jeremia 7:1-34 Het Boek (HTB)

Opnieuw sprak de HERE tegen Jeremia: ‘Ga naar de ingang van de tempel en zeg tegen het volk: mensen van Juda, luister naar wat God te zeggen heeft. Luister, allen die hier de HERE aanbidden. De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: zelfs nu ben Ik nog bereid u in uw land te laten blijven, als u uw slechte wegen verlaat en breekt met uw slechte praktijken. Laat u niet misleiden door bedriegers die zeggen dat God Jeruzalem niet zal laten verwoesten, omdat hier de tempel van de HERE staat. Alleen onder deze voorwaarden mag u blijven: u moet een halt toeroepen aan uw slechte gedachten en daden, u moet elkaar rechtvaardig behandelen en u moet wezen, weduwen en vreemdelingen niet langer uitbuiten. Houd op met moorden. En houd op met het aanbidden van afgoden, zoals u nu tot uw eigen schade doet. Alleen dan zal Ik u laten wonen in dit land dat Ik als een eeuwig bezit aan uw voorouders heb gegeven. Bedrieg uzelf toch niet met leugenachtige overwegingen. Denkt u werkelijk dat u kunt stelen, moorden, overspel kunt plegen, liegen en Baäl vereren en al die andere goden die u eerst niet kende, en dan ook nog voor Mij in mijn tempel kunt komen staan en jubelen: “Wij zijn verlost!”, om dan gelijk weer door te gaan met al deze gruwelijke daden? Is mijn tempel een rovershol in uw ogen? Want Ik zie al het kwaad dat in die tempel gebeurt. Ga naar Silo, de stad waar Ik eerst mijn naam gevestigd had en kijk maar eens wat Ik haar heb aangedaan vanwege de goddeloosheid van mijn volk Israël. En nu,’ zegt de HERE, ‘zal Ik hier hetzelfde doen wegens al uw zonden. Keer op keer heb Ik er met u over gesproken, maar u weigerde te luisteren en te antwoorden. Ja, Ik zal deze tempel verwoesten, zoals Ik met Silo heb gedaan, deze tempel die naar Mij is genoemd en waarin u een groot vertrouwen hebt, deze plaats die Ik u en uw vaders heb gegeven. Ik zal u in ballingschap sturen en u verstoten uit mijn nabijheid, net zoals Ik met uw bloedverwanten heb gedaan, het volk Israël. Bid daarom niet langer voor deze mensen, Jeremia. Huil, bid en smeek niet dat Ik hen zou moeten helpen, want Ik zal niet luisteren. Ziet u niet wat zij doen in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem? Het is toch geen wonder dat Ik zo boos ben? Ze kwetsen mij, kijk hoe de kinderen hout sprokkelen en de vaders vuur maken en hoe de vrouwen deeg kneden om de koeken te bakken die zij aan de “koningin van de hemel” en aan andere afgoden offeren. Doe Ik hen pijn?’ vraagt de HERE. ‘Zij doen zichzelf het meeste pijn, tot hun eigen schande’. Daarom zegt de Oppermachtige HERE: ‘Ik zal mijn toorn, ja, mijn woede over deze plaats uitgieten. Mensen, dieren, bomen en planten zullen worden verteerd door het onuitblusbare vuur.’ De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Weg met uw offers en geschenken, eet ze zelf maar op! Het waren geen offers en geschenken, die Ik van uw voorouders wilde, toen Ik hen uit Egypte leidde. Dat heb Ik ze niet voorgeschreven. Maar wat Ik hun zei, was dit: gehoorzaam Mij, dan zal Ik uw God zijn en u zult mijn volk zijn, doe wat Ik zeg en het zal u goed gaan! Maar zij wilden niet luisteren, zij gingen door met te doen wat zij zelf wilden. Zij volgden hun eigen koppige en slechte gedachten. Zij gingen achteruit in plaats van vooruit. Sinds de dag dat uw voorouders Egypte verlieten, heb Ik u mijn knechten, de profeten gestuurd, elke dag weer. Maar zij wilden niet naar hen luisteren en gaven niet de geringste aandacht aan de boodschap. Zij zijn koppig en opstandig, hun zonden zijn nog erger dan die van hun voorouders. Vertel hun alles wat Ik hun zal aandoen, maar verwacht niet dat zij luisteren. Schreeuw uw waarschuwingen uit, maar denk niet dat zij erop reageren. Zeg tegen hen: dit is het volk dat weigert te luisteren naar de HERE, zijn God, en weigert zich te veranderen. Het gaat door met een leugenachtig leven te leiden. De waarheid kent het niet meer. O mijn volk, scheer uw hoofd kaal uit schande en huil eenzaam op de bergen, want de HERE heeft dit volk door zijn toorn verworpen en in de steek gelaten. Het volk van Juda heeft voor mijn ogen gezondigd,’ zegt de HERE. ‘Het heeft zijn afschuwelijke afgoden in mijn eigen tempel neergezet en hem zo verontreinigd. In het dal Ben-Hinnom hebben ze het altaar Tofeth gebouwd en daarop verbranden ze hun kinderen als offers aan hun goden, een daad die zo verschrikkelijk is dat die nooit in mijn gedachten zou opkomen, laat staan dat Ik dat opgedragen zou hebben. Er komt een tijd,’ zegt de HERE, ‘dat dit dal niet langer Tofeth of Ben-Hinnom wordt genoemd, maar Moorddal. Er zullen zoveel slachtoffers te begraven zijn dat er niet genoeg plaats is voor alle graven en zij zullen de lijken in het dal gooien. De lijken van mijn volk zullen voedsel zijn voor de vogels en de wilde dieren en er zal niemand zijn die ze wegjaagt. Ik zal een einde maken aan het vrolijke gezang en gelach in de straten van Jeruzalem en in de steden van Juda en aan de blijde stemmen van bruid en bruidegom. Het land zal er dan verlaten en verwoest bij liggen.’

Jeremia 7:1-34 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

De Heer zei tegen mij: "Ga in de poort van de tempel staan. Roep daar wat Ik je nu zeg: Juda, luister naar wat de Heer zegt! Laat iedereen die door deze poorten binnenkomt om de Heer te aanbidden, luisteren naar wat de Heer zegt! Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Verander jullie manier van leven. Houd op met het doen van slechte dingen. Dan zal Ik jullie in deze stad laten wonen. Vertrouw er maar niet op dat de tempel jullie wel zal redden. Jullie roepen: 'Dit is de tempel van de Heer! De Heer zal zijn heiligdom beschermen!' Maar Ik zal jullie alleen redden als jullie je leven veranderen en ophouden met het doen van slechte dingen. Als jullie weer rechtvaardig rechtspreken. Als jullie vreemdelingen, weeskinderen en weduwen niet langer slecht behandelen. Als jullie geen onschuldige mensen meer doden. Als jullie stoppen met het aanbidden van andere goden, want dat doet jullie alleen maar kwaad! Dán zal Ik jullie in deze stad laten wonen en in het land dat Ik aan jullie voorouders gegeven heb. Dán zullen jullie hier voor altijd blijven wonen. Maar jullie vertrouwen op lege woorden. Want jullie stelen, moorden, zijn ontrouw aan jullie man of vrouw, bij rechtszaken zweren jullie dingen die niet waar zijn, jullie brengen offers aan Baäl en andere goden. En dan durven jullie naar Mij in mijn tempel te komen en te zeggen: 'Wij zijn gered!' Denken jullie dat Ik jullie zal redden, zodat jullie kunnen doorgaan met het doen van al die vreselijke dingen? Jullie doen alsof de tempel waar Ik woon een rovershol is! Maar Ik heb het heus wel gezien, zegt de Heer. Ga eens naar de stad Silo, waar Ik vroeger in de tent woonde. Ga maar eens kijken wat Ik daarmee heb gedaan, vanwege de slechte dingen die mijn volk Israël deed. Nu doen jullie dezelfde dingen, zegt de Heer. Steeds heb Ik jullie gewaarschuwd. Maar jullie wilden niet luisteren. Ik heb jullie geroepen. Maar jullie wilden niet antwoorden. Jullie vertrouwen op deze tempel waar Ik woon. Maar nu zal Ik met deze tempel hetzelfde doen als met Silo. En dat is omdat jullie niet naar Mij luisteren. Ook Jeruzalem, de stad die Ik aan jullie en jullie voorouders heb gegeven, zal Ik verwoesten. Ik zal jullie van Mij wegslingeren. Net zoals Ik jullie volksgenoten uit het koninkrijk Israël heb weggeslingerd." De Heer zegt: "Jeremia, bid niet voor dit volk. Smeek Mij niet om nog iets voor hen te doen. Spreek geen gebeden voor hen uit. Dring niet bij Mij aan, want Ik zal niet naar je luisteren. Zie je niet wat ze doen in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem? De kinderen verzamelen hout, de vaders maken er een vuur mee en de vrouwen kneden deeg om op dat vuur offerkoeken te bakken voor de koningin van de hemel. Ze gieten wijn-offers uit voor andere goden, om Mij te beledigen. Doen ze Míj daar kwaad mee? Nee, uiteindelijk doen ze zichzelf kwaad. Want ze komen bedrogen uit. Daarom, zegt de Heer, stort Ik mijn woede als een onblusbaar vuur over hen uit. Over deze stad, mensen en dieren, bomen en akkers. Alles zal vernietigd worden. Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Brengen jullie maar brand-offers en vlees-offers. Eten jullie maar offervlees. Maar toen Ik jullie voorouders uit Egypte bevrijdde, heb Ik nooit tegen hen gezegd dat Ik brand-offers en vlees-offers wilde hebben. Ik heb hun toen alleen bevolen: 'Luister naar Mij en doe wat Ik zeg. Dan zal Ik jullie God zijn en zullen jullie mijn volk zijn. Doe alles wat Ik zeg. Dan zal het goed met jullie gaan.' Maar ze hebben niet naar Mij geluisterd en Mij niet gehoorzaamd. Koppig en ongehoorzaam deden ze alleen wat ze zelf wilden. En ze bedachten alleen maar slechte dingen. Ze liepen aldoor een andere kant op, in plaats van achter Mij aan. Vanaf de dag dat hun voorouders uit Egypte vertrokken tot nu toe, heb Ik steeds mijn profeten naar hen toe gestuurd. Dag in dag uit hebben zij hen gewaarschuwd. Maar ze wilden niet luisteren naar wat de profeten namens Mij zeiden. Ze gehoorzaamden niet. Ze waren nog koppiger dan hun voorouders. Ook jij zal mijn woorden tot hen spreken, Jeremia, en ook naar jou zullen ze niet luisteren. Je zal hen wel roepen, maar ze zullen je niet antwoorden. Zeg daarom tegen hen: Jullie zijn een ongehoorzaam volk. Jullie willen niet luisteren naar jullie Heer God. Jullie trekken je er niets van aan als Hij jullie streng toespreekt en straft. Jullie zéggen wel dat jullie Hem dienen, maar daar is niets van waar. Jeremia, scheer je hoofd kaal als teken van verdriet en werp het haar weg. Ga naar de heuvels en zing daar een treurlied. Want Ik heb mijn volk weggeworpen en verlaten, omdat Ik woedend op hen ben. Want het volk van Juda doet alles wat Ik verboden heb, zegt de Heer. Ze hebben hun walgelijke godenbeelden neergezet in de tempel waar Ik woon. Zo hebben ze mijn tempel besmeurd. Ze hebben altaren gebouwd bij Tofet in het Ben-Hinnomdal. Daar verbranden ze hun zonen en dochters als offer aan hun goden. Dat had Ik hun niet bevolen. Ik heb nooit gezegd dat ze dat moesten doen. Zoiets heb Ik zelfs nooit bedacht. Daarom zal die plek op een dag niet langer Tofet of Ben-Hinnomdal genoemd worden, maar Moorddal, zegt de Heer. De lijken zullen in Tofet begraven worden omdat er op de begraafplaats geen plek meer is. Heel veel lijken van dit volk zullen niet eens begraven worden. Ze zullen worden opgegeten door de vogels en de wilde dieren. Niemand zal de dieren wegjagen. In de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem zal geen blijdschap meer te horen zijn. Alle vrolijkheid zal zijn verdwenen. Bruidegom en bruid zullen er niet langer te horen zijn, want het land zal helemaal verwoest zijn. (lees verder)