Jesaja 41:1-29

Jesaja 41:1-29 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Zwijgt voor Mij, gij eilanden! en laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons samen ten gerichte naderen. Wie heeft van den opgang dien rechtvaardige verwekt? heeft hem geroepen op zijn voet? de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt, dat hij over koningen heerste? heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog als een voortgedreven stoppel? Dat hij ze najaagde en doortrok met vrede, door een pad, hetwelk hij met zijn voeten niet gegaan had? Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met den laatsten ben Ik Dezelfde. De eilanden zagen het, en zij vreesden; de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe; De een hielp den ander, en zeide tot zijn metgezel: Wees sterk! En de werkmeester versterkte den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien, die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed; daarna maakt hij het vast met nagelen, dat het niet wankele. Maar gij, Israël, Mijn knecht! gij Jakob, dien Ik verkoren heb! het zaad van Abraham, Mijn liefhebber! Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzonderste geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen. Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid. Ziet, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen, die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niet, en die lieden, die met u twisten, zullen vergaan. Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden, die met u kijven, zullen worden als niet, en die lieden, die met u oorlogen, als een nietig ding. Want Ik, de HEERE, uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Vrees niet, gij wormpje Jakobs, gij volkje Israëls! Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls! Ziet, Ik heb u tot een scherpe nieuwe dorsslede gesteld, die scherpe pinnen heeft; gij zult bergen dorsen en vermalen, en heuvelen zult gij stellen gelijk kaf. Gij zult ze wannen, en de wind zal ze wegnemen, en de stormwind zal ze verstrooien; maar gij zult u verheugen in den HEERE; in den Heilige Israëls zult gij u roemen. De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de HEERE zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten. Ik zal in de woestijn den cederboom, den sittimboom, en den mirteboom, en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den denneboom, den beuk, en den busboom te gelijk; Opdat zij zien, en bekennen, en overleggen, en te gelijk verstaan, dat de hand des HEEREN zulks gedaan, en dat de Heilige Israëls zulks geschapen heeft. Brengt ulieder twistzaak voor, zegt de HEERE; brengt uw vaste bewijsredenen bij, zegt de Koning van Jakob. Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen, die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen, en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen. Verkondigt dingen, die hierna komen zullen, opdat wij weten, dat gij goden zijt; ja, doet goed, en doet kwaad, dat wij verbaasd staan, en te zamen toezien. Ziet, gijlieden zijt minder dan niet, en ulieder werk is erger dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden verkiest. Ik verwek een van het noorden, en Hij zal komen van den opgang der zon; Hij zal Mijn Naam aanroepen; en Hij zal komen over de overheden als over leem, en gelijk een pottenbakker het slijk treedt. Wie heeft wat verkondigd van den beginne aan, dat wij het weten mogen, of van te voren, dat wij zeggen mogen: Hij is rechtvaardig; maar er is niemand, die het verkondigt, ook niemand, die wat horen doet, ook niemand, die ulieder woorden hoort. Ik, de Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem: Ik zal een blijden boodschapper geven. Want Ik zag toe, maar er was niemand, zelfs onder dezen, maar er was geen raadgever, dat Ik hen zou vragen, en zij Mij antwoord geven zouden. Ziet, zij zijn altemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun gegoten beelden zijn wind, en een ijdel ding.

Jesaja 41:1-29 Herziene Statenvertaling (HSV)

Zwijg voor Mij, kustlanden, laten de volken de kracht vernieuwen. Laten zij naar voren komen, laten zij dan spreken, laten wij samen naar voren komen voor het oordeel. Wie heeft vanwaar de zon opkomt de rechtvaardige doen opstaan, hem geroepen om te gaan? Wie heeft heidenvolken aan hem overgeleverd en doet hem koningen vertreden? Wie heeft hen als stof overgeleverd aan zijn zwaard, als wegwaaiende stoppels aan zijn boog? Hij achtervolgde hen, trok verder in vrede, over een pad dat hij met zijn voeten niet eerder betrad. Wie heeft dit bewerkt en gedaan? Hij Die de generaties riep vanaf het begin! Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en bij de laatsten ben Ik Dezelfde. De kustlanden zagen het en werden bevreesd, de einden der aarde beefden; ze kwamen naderbij en traden toe. De een hielp de ander, tegen zijn broeder zei hij: Wees sterk! De vakman bemoedigde de edelsmid, hij die met de hamer gladmaakt, hem die op het aambeeld slaat, door van het soldeersel te zeggen: Het is goed. Daarna zette hij het vast met spijkers, zodat het niet zou wankelen. Maar u, Israël, Mijn dienaar, u, Jakob, die Ik heb verkozen, het nageslacht van Abraham, die Mij liefhad, u, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde, geroepen uit haar uithoeken, en tegen wie Ik zei: U bent Mijn dienaar, Ik heb u verkozen, Ik heb u niet verworpen. Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt. Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die in woede tegen u ontstoken zijn. Zij zullen worden als niets, zij zullen omkomen, de mannen die u aanklagen. U zult hen zoeken, maar u zult hen niet kunnen vinden, de mannen die zich tegen u keren. Zij zullen worden als niets, als volstrekt niets, de mannen die strijd tegen u voeren. Want Ik ben de HEERE, uw God, Die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u. Wees niet bevreesd, wormpje Jakob, volkje Israël, Ík help u, spreekt de HEERE, uw Verlosser is de Heilige van Israël. Zie, Ik maak u tot een scherpe dorsslede, een nieuwe, met puntige pinnen. U zult bergen dorsen en verpulveren, en heuvels maken als kaf. U zult ze wannen, de wind zal ze opnemen, en de storm zal ze verspreiden. Maar ú zult zich verheugen in de HEERE, in de Heilige van Israël zult u zich beroemen. De ellendigen en de armen zoeken water, maar het is er niet, hun tong versmacht van dorst. Ík, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. Ik zal op kale hoogten rivieren doen ontspringen, midden in valleien bronnen. Ik zal de woestijn maken tot een waterpoel, het dorre land tot waterbronnen. Ik zal in de woestijn de ceder zetten, de acacia, de mirt en de oliehoudende boom. Ik zal in de wildernis de cipres plaatsen, samen met plataan en dennenboom, opdat men ziet en erkent, bedenkt en tevens inziet dat de hand van de HEERE dit gedaan heeft, en de Heilige van Israël het geschapen heeft. Kom naderbij met uw aanklacht, zegt de HEERE, kom maar naar voren met uw bewijzen, zegt de Koning van Jakob. Laten zij naar voren brengen en ons bekendmaken de dingen die zullen gebeuren. De dingen van vroeger – wat waren ze? Maak het bekend, en wij zullen het ter harte nemen en het einde ervan weten, of doe ons de komende dingen horen. Maak de dingen bekend die hierna zullen komen, en wij zullen weten dat u goden bent. Doe tenminste iets, goed of kwaad, en wij zullen verschrikt zijn en het tezamen inzien. Zie, u bent minder dan niets, en uw werk is minder dan een nietig ding; een gruwel is hij die voor u kiest. Ik doe Iemand opstaan uit het noorden en Hij zal komen: vanwaar de zon opkomt zal Hij Mijn Naam aanroepen; Hij zal komen, de machthebbers als leem vertreden en zoals een pottenbakker klei treedt. Wie heeft het van het begin af verkondigd, zodat wij het kunnen weten, of van tevoren, dat wij kunnen zeggen: Het is terecht? Maar er is niemand die het verkondigt, ook niemand die iets horen doet, ook niemand die uw woorden hoort. Ik, de Eerste, zeg tegen Sion: Zie, zie ze daar! en tegen Jeruzalem: Ik zal een Vreugdebode geven. Want Ik zag toe, maar er was niemand, zelfs niet onder dezen, er was geen raadsman, dat Ik hun iets zou vragen en zij Mij antwoord zouden geven. Zie, zij allen zijn nietigheid, hun werken zijn niets, hun gegoten beelden zijn wind en leegte.

Jesaja 41:1-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Hoort Mij zwijgend aan, gij kustlanden, en laten de natiën nieuwe kracht putten; laten zij toetreden en dan spreken; laten wij tezamen in het gericht gaan. Wie heeft hem uit het oosten verwekt, dien bij elke schrede de zege ontmoet? Wie levert volken aan hem over en doet hem koningen vertreden, wiens zwaard hen maakt tot stof, wiens boog hen maakt tot dwarrelende stoppels? Hij vervolgt hen, hij gaat ongedeerd voort op een pad dat hij nog nooit had betreden. Wie heeft dit bewerkt en tot stand gebracht? Hij, die de geslachten van de aanvang af heeft geroepen; Ik, de HERE, die de eerste ben, en bij de laatsten ben Ik dezelfde. De kustlanden zagen het en werden bevreesd; de einden der aarde sidderden, zij naderden en kwamen nabij; de een hielp de ander en zeide tot zijn makker: Houd moed! De werkman bemoedigt de goudsmid; wie met de hamer plet, bemoedigt degene die op het aambeeld slaat, en hij zegt van het soldeersel: Het is goed. Daarop bevestigt hij het met spijkers, opdat het niet wankele. Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham, gij, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde en geroepen uit haar uithoeken, tot wie Ik zeide: Gij zijt mijn knecht, Ik heb u verkoren en u niet versmaad – vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand. Zie, allen die tegen u in woede ontstoken zijn, staan beschaamd en worden te schande; de mannen die u bestrijden, worden als niets en komen om; gij zult hen zoeken, maar niet vinden, de mannen die u bestoken; zij worden als niets, ja vernietigd, de mannen die tegen u oorlog voeren. Want Ik, de HERE, uw God, grijp uw rechterhand vast; die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Vrees niet, gij wormpje Jakob, gij volkje Israël! Ik ben het, die u help, luidt het woord des HEREN, en uw Verlosser is de Heilige Israëls. Zie, Ik stel u tot een scherpe, nieuwe dorsslede met dubbele sneden; gij zult bergen dorsen en verbrijzelen, en heuvelen zult gij tot kaf maken. Gij zult ze wannen, en de wind zal ze opnemen en de storm zal ze verstrooien; maar gij zult juichen in de HERE, u beroemen in de Heilige Israëls. De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst; Ik, de HERE, zal hen verhoren; Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. Ik zal op kale heuvels rivieren doen ontspringen en bronnen te midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterplas maken en het dorre land tot waterbronnen. Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten; Ik zal in de wildernis cypres naast plataan en denneboom planten, opdat men zie en tevens erkenne, bedenke en tevens begrijpe, dat de hand des HEREN dit gedaan en de Heilige Israëls het geschapen heeft. Brengt uw rechtsgeding voor, zegt de HERE; voert uw bewijsgronden aan, zegt de Koning van Jakob. Laten zij aanvoeren en ons bekendmaken, wat er geschieden zal. Geeft te kennen, hoe het vroeger was, opdat wij het overdenken en kennis nemen van de afloop. Of doet ons het toekomstige horen; geeft te kennen wat in de toekomst komen zal, opdat wij weten, dat gij goden zijt. Doet althans iets, goed of kwaad, opdat wij elkander verbijsterd aanstaren en bevreesd zijn bovendien. Zie, gij zijt niets en uw werk is nietig; een gruwel is hij die u verkiest. Ik heb uit het noorden iemand doen opstaan, en hij is gekomen; vanwaar de zon opgaat, die mijn naam aanroept; hij vertreedt stadhouders als leem, zoals een pottenbakker de klei. Wie heeft het van de aanvang af bekendgemaakt, zodat wij het weten? En tevoren, zodat wij moeten zeggen: Hij heeft gelijk? Neen, niemand heeft het bekendgemaakt, niemand heeft het doen horen, niemand heeft u daarover horen spreken. Als eerste (verkondig Ik) aan Sion: Zie, daar zijn zij – en aan Jeruzalem geef Ik een vreugdebode. Zie Ik rond, dan is er niemand; en zie Ik naar hen, dan is er geen raadsman, dat Ik hun zou kunnen vragen en zij Mij antwoord zouden kunnen geven. Zie, zij allen zijn nietigheid; niets zijn hun werken, wind en ijdelheid hun gegoten beelden.

Jesaja 41:1-29 Het Boek (HTB)

Luister zwijgend naar Mij, landen langs de kust. Laat de volken sterke argumenten naar voren brengen. Kom maar hier en neem het woord. Laten we er een rechtszaak van maken. Wie deed deze rechtvaardige opstaan vanuit het oosten? Hij riep hem en stelde hem tot overwinnaar. God gaf hem vele volken als buit, vele koningen werden aan hem onderworpen. Zij werden als stof voor zijn zwaard en als kaf voor zijn boog. Hij achtervolgde hen, maar ging zelf veilig op een weg die hij niet eerder had betreden. Wie heeft deze machtige dingen gedaan, het leven van generaties bestuurd, terwijl zij elkaar opvolgden? Ik ben het, de HERE, de eerste en de laatste, steeds dezelfde in macht. De landen aan de overzijde van de zee kijken angstig toe. Verre landen sidderen en mobiliseren hun legers. Iedere man bemoedigt zijn buurman met de woorden: ‘Maak je geen zorgen. Houd moed!’ Maar zij haasten zich om een nieuwe afgod te maken. De beeldhouwer maant de goudsmid tot haast en de smid helpt bij het aambeeld. ‘Mooi,’ zeggen zij, ‘het schiet goed op. Nu kunnen we de armen eraan solderen.’ Voorzichtig voegen zij de onderdelen samen en maken het geheel dan vast met spijkers, zodat het niet omvalt! Maar wat u betreft, Israël, u bent van Mij, Ik heb u uitgekozen. Want u bent nakomelingen van Abraham en hij was mijn vriend. Ik heb u vanuit de uithoeken van de aarde teruggeroepen en gezegd dat u Mij alleen moest dienen, want Ik heb u gekozen en zal u niet in de steek laten. Wees niet bang, want Ik ben met u. Kijk niet angstig om u heen, want Ik ben uw God. Ik zal u kracht geven en u helpen, Ik zal u overeind houden met mijn heilrijke rechterhand. Kijk, al uw woedende vijanden kijken verward om zich heen en staan te schande. Ieder die u kwaad wil doen, zal sterven. U zult hen tevergeefs zoeken, zij zullen allemaal verdwenen zijn. Ik houd u bij de rechterhand—Ik, de HERE, uw God—en zeg tegen u: wees niet bang, Ik ben hier om u te helpen. Ook al kijkt iedereen op u neer, wees niet bang, Israël, arm volk, want Ik zal u helpen. Ik ben de HERE, uw verlosser, Ik ben de Heilige van Israël. Ik zal van u een nieuw en scherpgetand dorswerktuig maken om uw vijanden uiteen te scheuren en hen te vermalen tot kaf. U zult hen in de lucht gooien en de wind zal hen wegblazen, wervelwinden zullen hen uit elkaar slaan. Maar u zult vol zijn van de vreugde in de HERE en u zult u beroemen op de God van Israël. Als de armen en behoeftigen tevergeefs water zoeken en hun tongen uitgedroogd zijn van de dorst, zal Ik hen antwoorden als zij naar Mij roepen. Ik, Israëls God, zal hen nooit of te nimmer in de steek laten. Vanaf de heuvels zal Ik grote rivieren naar beneden laten stromen. Het water zal in de dalen voor hen opspuiten! In de woestijnen zullen waterplassen zijn en door bronnen gevoede rivieren zullen over de uitgedroogde grond vloeien. Ik zal bomen planten: ceders, acaciaʼs, olijfbomen, cipressen, platanen en dennebomen—op onvruchtbare grond. Iedereen zal dit wonder zien en begrijpen dat de hand van de HERE, de Heilige van Israël, het deed. Kunnen de afgoden dat ook van zichzelf zeggen? Laten ze maar komen en tonen wat ze kunnen, zegt God, de koning van Israël. Geef hun de kans te vertellen wat in de afgelopen jaren is gebeurd en wat de toekomst ons zal brengen. Als jullie goden zijn, vertel dan maar eens wat de toekomst voor ons in petto heeft. Of doe een machtig wonder, waarbij onze monden van verbazing openvallen. Maar nee! Jullie zijn minder dan niets en kunnen ook niets. Ieder die voor jullie kiest, verafschuw Ik. Maar Ik heb Kores vanuit het noorden en het oosten in beweging gezet, hij zal de strijd met de volken aanbinden en mijn naam aanroepen en Ik zal hem koningen en prinsen laten overwinnen. Hij vertrapt hen, zoals een pottenbakker zijn klei. Wie heeft u, naast Mij, nog meer verteld dat dit zou gaan gebeuren? Wie anders heeft dit aangekondigd en u zo gedwongen toe te geven dat hij gelijk had? Niemand anders! Niemand heeft er een woord over gezegd! Ik was de eerste die Jeruzalem vertelde: ‘Kijk! Kijk! Er is hulp in aantocht! Ik zal Jeruzalem een blijde boodschap doen horen.’ Geen van de afgoden heeft u dit verteld. Geen van hen gaf antwoord toen Ik het hun vroeg. Kijk, het zijn stomme, waardeloze voorwerpen, uw afgoden met hun gegoten beelden zijn zo leeg als de wind.

Jesaja 41:1-29 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

De Heer zegt: "Wees stil en luister, landen langs de kust! Raap je moed bij elkaar, volken van de wereld! Kom naar Mij toe en antwoord Mij. Laten we een rechtszaak houden en kijken wie er gelijk heeft. Wie liet uit rechtvaardigheid de veroveraar komen uit het oosten? Wie zorgt ervoor dat hij volken overwint en koningen verslaat? Wie zorgt ervoor dat zij voor zijn zwaard en zijn boog zo machteloos zijn als stof en stro? Hij achtervolgt hen. Hij trekt ongehinderd gebieden binnen waar hij nog nooit eerder is geweest. Wie heeft dat gedaan en wie liet dat gebeuren? Ik, de Heer, die de mensen vanaf het begin heb gemaakt. Ik, de Heer, die de Eerste en de Laatste ben en voor eeuwig Dezelfde." De Heer zegt: "De landen langs de kust zagen het en werden bang. Tot aan het eind van de aarde beefden de mensen. De bewoners stroomden samen. Ze probeerden elkaar moed in te spreken. Ze zeiden tegen elkaar: 'Kom, houd moed!' De timmerman en de goudsmid maakten godenbeelden die hen moesten redden. Ze moedigden elkaar aan en zeiden: 'Dat is goed soldeersel.' Ze zetten het beeld met spijkers vast, zodat het niet kan omvallen. Maar jij, Israël, jij bent míjn dienaar. Volk van Israël, jou heb Ik uitgekozen. Je bent de familie van mijn vriend Abraham. Jou heb Ik uit een ver land geroepen. Jou heb Ik uitgekozen. Tegen jou heb Ik gezegd: 'Je bent mijn dienaar. Jou kies Ik uit. Ik zal je nooit in de steek laten.' Israël, wees niet bang, want Ik ben met je. Kijk niet angstig rond, want Ik ben je God. Ik maak je sterk. Ik help je. Ik houd je stevig vast en Ik kom voor je op. Iedereen die tegen jou tekeer gaat, zal bedrogen uitkomen. Wie jou nu aanvallen, zullen worden gedood. Je zal zoeken waar ze gebleven zijn. Maar je zal hen niet meer kunnen vinden. Er zal niets overblijven van de mensen die nu tegen je tekeergaan. Want Ik, je Heer God, grijp jou bij je hand. Ik zeg tegen je: Wees niet bang. Ik help je. Wees niet bang, jij klein volkje Israël, zo klein en machteloos als een wormpje! Ik help je, zegt de Heer. De Heilige God van Israël is je Redder. Ik maak van jou een dorsslede met scherpe, nieuwe pinnen. Je zal bergen dorsen en vermalen. Van de heuvels zul je alleen stof overlaten. Niets zal ervan overblijven, zoals stof dat wordt weggeblazen door de wind. Maar jij zal juichen over Mij, de Heer, de Heilige God van Israël. De arme mensen zoeken naar water, maar er is niets. Hun tong verdroogt van de dorst. Ik, de Heer, zal naar hen luisteren. Ik, de God van Israël, zal hen niet in de steek laten. Ik zal op de heuvels rivieren laten ontstaan. Ik zal bronnen maken in de dalen. Ik zal de woestijn veranderen in een waterplas. Ik zal het dorre land veranderen in een land vol waterbronnen. Ik zal in de woestijn en in de steppe allerlei bomen planten. Als de mensen dat zien, zullen ze begrijpen en toegeven dat Ik dat heb gedaan, Ik, de Heilige God van Israël." De Heer zegt: "De Koning van Israël zegt: Goden van de volken, kom hier voor een rechtszaak. Kom met bewijzen dat jullie goden zijn. Vertel hoe het vroeger is gegaan. Vertel hoe vroeger uitkwam wat jullie zeiden dat er zou gaan gebeuren. Dan nemen Wij jullie serieus. Of vertel Ons wat er in de toekomst gaat gebeuren. Dan weten We dat jullie goden zijn. Laat Ons eens zien wat jullie kunnen. Doe tenminste íets, of het nu iets goeds is of iets slechts. Dan zullen We van jullie onder de indruk zijn. Maar jullie zijn nog minder dan niets. En wat jullie doen, is helemaal niets waard. Ik vind het verschrikkelijk als mensen liever op jullie vertrouwen dan op Mij! Ik roep iemand uit het noorden. Hij zal uit het oosten komen uit gehoorzaamheid aan Mij. Hij zal heersers vertrappen alsof ze van klei zijn. Hij zal hen vertrappen zoals een pottenbakker de klei trapt om die zacht en soepel te maken. Luister, goden! Wie van jullie heeft van tevoren gezegd dat hij zou komen? Want dan zouden Wij het weten. Dan zouden Wij nu kunnen zeggen: 'Jullie hebben gelijk.' Maar niemand van jullie heeft het van tevoren gezegd. Niemand heeft het van tevoren laten weten. Niemand van jullie heeft ook maar een woord gezegd. Maar Ik, de Eerste, zeg tegen Jeruzalem: 'Let op, er zal ook een boodschapper met góed nieuws naar Jeruzalem komen!' Ik kijk rond onder de goden, maar Ik zie helemaal niemand die Mij antwoord kan geven. Niemand van hen kan Mij raad geven. Niemand van hen kan Mij antwoorden. Ze zijn helemaal niets. Ze doen ook helemaal niets. Het zijn maar beelden, beelden die helemaal niets kunnen!"