Jesaja 3:1-15
Jesaja 3:1-15 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Want ziet, de Heere, HEERE der heirscharen, zal van Jeruzalem en van Juda wegnemen den stok en den staf, allen stok des broods, en allen stok des waters; Den held en den krijgsman, den rechter en den profeet, en den waarzegger, en den oude; Den overste van vijftig, en den aanzienlijke, en den raadsman, en den wijze onder de werkmeesters, en dien, die kloek ter tale is. En Ik zal jongelingen stellen tot hun vorsten, en kinderen zullen over hen heersen; En het volk zal gedrongen worden, de een zal zijn tegen den ander, en een iegelijk tegen zijn naaste; de jongeling zal stout zijn tegen den oude, de verachte tegen den eerlijke. Wanneer iemand zijn broeder uit het huis zijns vaders zal aangrijpen, zeggende: Gij hebt een kleed, wees ons ten overste, laat toch dezen aanstoot onder uw hand wezen; Zo zal hij in dien dag zijn hand opheffen, zeggende: Ik kan geen heelmeester wezen; er is ook geen brood en geen kleed in mijn huis; zet mij niet tot een overste des volks. Want Jeruzalem heeft aangestoten, en Juda is gevallen, dewijl hun tong en zijn handelingen tegen den HEERE zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te verbitteren. Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen, en hun zonden spreken zij vrij uit, gelijk Sodom; zij verbergen ze niet. Wee hunlieder ziel; want zij doen zichzelven kwaad. Zegt den rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht hunner werken zullen eten. Wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding zijner handen zal hem geschieden. De drijvers Mijns volks zijn kinderen, en vrouwen heersen over hetzelve. O Mijn volk! die u leiden, verleiden u, en den weg uwer paden slokken zij in. De HEERE stelt Zich om te pleiten, en Hij staat, om de volken te richten. De HEERE komt ten gerichte tegen de oudsten Zijns volks en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd; de roof des ellendigen is in uwe huizen. Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, en de aangezichten der ellendigen vermaalt? spreekt de Heere, HEERE der heirscharen.
Jesaja 3:1-15 Herziene Statenvertaling (HSV)
Want zie, de Heere, de HEERE van de legermachten gaat van Jeruzalem en Juda wegnemen steun en stut: elke steun van brood en elke steun van water, held en strijdbare man, rechter en profeet, waarzegger en oudste, hoofdman over vijftig en man van aanzien, raadsman, kundig vakman en scherpzinnig bezweerder. Ik zal jongens aanstellen als hun vorsten, willekeur zal onder hen heersen. Het volk zal elkaar in het nauw drijven, man tegen man, en eenieder tegen zijn naaste; jongens zullen de ouderen aanvallen, de geminachte de geëerde. Ja, iemand zal zijn broer uit het huis van zijn vader vastgrijpen met de woorden: Jij hebt nog een mantel, wees leider over ons, en neem deze puinhoop onder je hoede. Dan zal hij op die dag zijn stem verheffen en zeggen: Ik kan geen heelmeester zijn, en er is in mijn huis geen brood en geen mantel; stel mij daarom niet aan als leider van het volk. Want Jeruzalem is gestruikeld en Juda is gevallen, omdat hun woorden en daden tegen de HEERE zijn, doordat zij de blik van Zijn heerlijkheid tergen. Hun gelaatsuitdrukking getuigt tegen hen. Zoals Sodom maken zij hun zonden openlijk bekend, zij verbergen ze niet. Wee hun ziel, want zij doen zichzelf kwaad aan. Zeg de rechtvaardige dat het hem goed zal gaan, dat hij de vrucht van zijn daden zal eten. Wee de goddeloze, het zal hem slecht vergaan, want wat zijn handen verdienen, zal hem aangedaan worden. De onderdrukkers van Mijn volk zijn kinderen, en vrouwen heersen over hen. Mijn volk, wie u leiden, misleiden u, en zij brengen de richting van uw paden in de war. De HEERE staat gereed om Zijn rechtszaak te voeren, en Hij staat klaar om over de volken recht te spreken. De HEERE gaat in het gericht met de oudsten van Zijn volk en de vorsten ervan. Ú hebt immers deze wijngaard verbrand, en wat u geroofd hebt van de armen, bevindt zich in uw huizen. Welk recht hebt u om Mijn volk te vertrappen en de armen te vermorzelen? spreekt de Heere, de HEERE van de legermachten.
Jesaja 3:1-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Voorwaar, zie, de Here, de HERE der heerscharen, neemt steun en stut uit Jeruzalem en Juda weg: elke steun van brood en elke steun van water; held en krijgsman, rechter en profeet, waarzegger en oudste, hoofdman over vijftig en aanzienlijke, raadsheer en kundig handwerksman en schrander bezweerder. En knapen zal Ik hun tot vorsten geven en de moedwil zal over hen heersen. Dan zal het volk dringen, man tegen man, de een tegen de ander; de knaap zal op de oude en de verachte op de geëerde losstormen. Wanneer iemand een ander van zijn familie aangrijpt (met de woorden): Gij hebt een mantel, wees onze aanvoerder en laat deze puinhoop onder uw hoede zijn – dan zal deze te dien dage uitroepen: Ik kan geen heelmeester zijn, en in mijn huis is brood noch mantel, gij moet mij niet tot aanvoerder over het volk aanstellen. Want Jeruzalem struikelt en Juda valt, omdat hun woorden en daden tegen de HERE zijn en zij de blik zijner heerlijkheid tarten. Hun partijdigheid getuigt tegen hen en hun zonde verkondigen zij onverholen evenals Sodom. Wee hun, want zij berokkenen zichzelf onheil. Zegt van de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, want hij zal de vrucht zijner daden eten. Wee de goddeloze, het zal hem slecht gaan, want het werk zijner handen zal hem worden vergolden. De tyrannen van mijn volk zijn kinderen, en vrouwen overheersen het. Mijn volk, uw leiders zijn verleiders en zij maken de weg die u tot pad moest zijn, tot een doolweg. De HERE maakt zich gereed om zijn rechtsgeding te voeren en Hij staat klaar om volken te richten. De HERE zal in het gericht gaan met de oudsten en de vorsten van zijn volk; gij toch, gij hebt de wijngaard verwoest; wat de ellendige ontroofd is, is in uw huizen. Wat bezielt u, dat gij mijn volk vertrapt en ellendigen mishandelt? luidt het woord van de Here, de HERE der heerscharen.
Jesaja 3:1-15 Het Boek (HTB)
God, de HERE van de hemelse legers zal de voedselvoorraden en de watervoorraden van Jeruzalem en Juda uitputten en hun leiders doden. Hij zal hun legers, rechters, profeten, oudsten, legeraanvoerders, zakenlieden, advocaten, magiërs en waarzeggers vernietigen. De koningen van Israël zullen kinderen lijken en met willekeur regeren. Er zal totale anarchie heersen. Men zal elkaar vertrappen, buren zullen buren bestrijden, de jongeren zullen in opstand komen tegen ouderen en nietsnutten zullen fatsoenlijke mensen belachelijk maken. In die dagen zal een man tegen zijn broer zeggen: ‘Jij hebt een mantel, wees daarom onze leider en neem deze puinhoop onder je hoede.’ ‘Nee!’ zal hij antwoorden. ‘Ik kan jullie niet uit het slop halen! Ik heb geen eten of kleding. Je moet mij niet tot leider maken!’ Israëls regering is machteloos en Juda kan niets doen, omdat zij in woord en daad tegen de HERE zijn opgestaan en Hem niet willen vereren, zij beledigen openlijk zijn glorie. De uitdrukking op hun gezichten getuigt tegen hen en laat zien dat zij schuldig zijn. Zij spreken onbekommerd over hun zonden, net als men in Sodom deed, zij schamen zich er zelfs niet voor. Het loopt slecht met hen af, maar het is hun eigen schuld. Maar met de rechtvaardige en godvrezende man gaat het goed, een grote beloning staat hem te wachten. Maar met de goddeloze loopt het slecht af, ook hij krijgt zijn verdiende loon. Ach mijn volk! Uw verdrukkers zijn nog maar kinderen en vrouwen overheersen u. Uw leiders zijn misleiders geworden! Zij maken de rechte weg die vóór u lag tot een doolhof. Maar de HERE maakt Zich klaar voor zijn rechtszaak waarin Hij de volken als beklaagden oproept! De eersten die de HERE zal aanklagen, zijn de oudsten en de edelen, want zij hebben de armen beroofd. Zij hebben hun huizen met hun buit gevuld. ‘Wat bezielt u dat u mijn volk vertrapt en weerlozen mishandelt?’ zal de HERE van de hemelse legers hun vragen.
Jesaja 3:1-15 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Jesaja zegt: De Heer van de hemelse legers zal alles uit Jeruzalem en Juda wegnemen waar de bewoners op vertrouwden: het brood en het water, de helden en het leger, de rechters en de profeten, de waarzeggers en de leiders, de legeraanvoerders en de rijken, de raadgevers en de beste handwerksmannen, de mannen die hen met hun woorden misleiden. De Heer zegt: "Ik zal jongens tot hun leiders maken: kinderen die doen wat ze willen, zullen over hen heersen!" Dan zullen de mensen elkaar bedreigen. Jongens zullen oude mannen bedreigen. Slechte mensen zullen eerlijke mensen bedreigen. Mannen zullen één van hun familieleden aanklampen en zeggen: 'Jij hebt een mantel. Kom, wees onze leider en breng orde in deze chaos!' Dan zal die man uitroepen: 'Ik kan geen wonderen doen! Ik heb niet eens eten of kleren! Ik wil geen leider over dit volk worden!' " Want Jeruzalem struikelt en Juda valt. Dat komt doordat ze ongehoorzaam zijn aan de Heer, in alles wat ze zeggen en in alles wat ze doen. Ze dagen Hem in zijn gezicht uit. Aan hun gezicht is al te zien dat ze slecht zijn. En aan hun woorden is het te horen. Openlijk vertellen ze wat ze allemaal voor slechte dingen doen, net zoals Sodom deed. Ze verbergen niets. Het zal slecht met hen aflopen, en dat is hun eigen schuld. Zeg tegen de mensen die leven zoals God het wil, dat het met hén goed zal gaan. Zij krijgen een beloning voor hun goede daden. Maar met de mensen die zich niets van God aantrekken, zal het slecht aflopen. Ook zij zullen krijgen wat ze hebben verdiend! Kinderen zijn heersers geworden, en ze regeren wreed en misdadig. Vrouwen onderdrukken het volk. Mijn volk, je leiders leiden je de verkeerde kant op! Ze hebben je in een doolhof gebracht, in plaats van op de goede weg. De Heer staat klaar om recht te spreken over de volken. Hij zal ook rechtspreken over de leiders en koningen van zijn volk. Hij zegt: "Jullie hebben mijn wijngaard verwoest. Jullie huizen liggen vol met de dingen die jullie van de arme mensen hebben geroofd. Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen? Hoe durven jullie de arme mensen te onderdrukken? zegt de Heer van de hemelse legers."