Hebreeën 9:7-14

Hebreeën 9:7-14 Het Boek (HTB)

Maar in het achterste deel mocht alleen de hogepriester komen en dan nog maar één keer per jaar. Hij moest bloed meenemen en dat op het gouden deksel van de ark sprenkelen om daarmee zijn eigen zonden en die van het hele volk voor God te bedekken. De Heilige Geest wilde daarmee duidelijk maken dat men niet in het Allerheiligste kon komen, zolang de tent van het eerste verbond nog dienst deed. Hieruit kunnen wij een belangrijke les leren. Ook al werden al deze gaven en offers gebracht, ze konden het geweten van de mensen toch niet zuiveren. Het ging alleen om bepaalde gebruiken: wat men wel en niet mocht eten en drinken, waarom en hoe men zich moest wassen. De mensen moesten zich eraan houden zolang Christus nog niet met Gods nieuwe, betere verbond was gekomen. Christus kwam als hogepriester van het nieuwe verbond dat wij nu hebben. Hij is de grotere en meer volmaakte tent in de hemel binnengegaan, die niet door mensen is gemaakt en niet tot deze wereld behoort. Eens en voor altijd ging Hij met bloed het Allerheiligste binnen en sprenkelde het op de plaats waar de zonden worden vergeven. Maar dat was niet het bloed van bokken en kalveren, nee, het was zijn eigen bloed. En daarmee heeft Hij ons voor eeuwig van de zonde bevrijd. Als het bloed van bokken en stieren en de as van jonge koeien van zonden konden reinigen, hoeveel te meer zal dan het bloed van Christus ons hart en leven veranderen. Hij, die Zelf zonder zonden is, heeft door de hulp van de eeuwige Geest Zich gewillig aan God overgegeven om voor onze zonden te sterven. Daardoor wordt ons geweten gezuiverd van daden die tot de dood leiden en kunnen wij de levende God dienen.

Hebreeën 9:7-14 BasisBijbel (BB)

Maar in het tweede deel van de tent kwam alleen de hogepriester, één keer per jaar. En hij mocht daar alleen binnengaan om bloed te offeren. Hij moest dat bloed offeren voor de dingen waarin hij en het volk ongehoorzaam aan God waren geweest. Daarmee wilde de Heilige Geest laten zien, dat de toegang naar het hemelse heiligdom niet vrij was, zolang dit eerste heiligdom, de tent, nog bestond. Het was voor deze tijd een afbeelding van het hemelse heiligdom. Er werden offers gebracht om van God vergeving te krijgen. Maar die offers konden het innerlijk van de mensen die deze offers brachten, niet volmaakt maken. Want het ging daarbij alleen over godsdienstige regels: wat de mensen mochten eten en drinken, en wanneer ze zich moesten wassen om rein te worden. Het waren alleen uiterlijke regels, voor het lichaam. Daaraan moesten de mensen zich houden, totdat er iets beters zou komen. En dat betere is er nu. Nu is Christus gekomen als Hogepriester van alle goede dingen die zouden komen. Het heiligdom waarin Hij dient, is belangrijker en volmaakter. Dat heiligdom is niet door mensen gemaakt. Het staat ook niet hier op aarde, maar in de hemel. En Hij bracht er geen bloed van geiten en stieren binnen, maar zijn eigen bloed. Daarmee is Hij één keer, voor altijd, binnen gegaan in het hemelse heiligdom. Daarmee zorgde Hij ervoor dat we voor eeuwig gered zouden zijn. Vroeger konden schuldige mensen vrijgesproken worden van hun schuld door het offeren van bloed van geiten en stieren, of door de as van een verbrande koe. Daardoor werd het líchaam van de mensen weer rein. Nu heeft Christus door de eeuwige Geest zijn eigen bloed aan God geofferd. Omdat Hij God nooit ongehoorzaam was geweest, was zijn offer volmaakt. Het is dus duidelijk, dat zijn volmaakte offer ons nog veel méér zal vrijspreken van schuld. Want zijn bloed reinigt ons geweten van alle dingen waar God niets aan heeft. Daardoor kunnen we nu de levende God werkelijk dienen.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid