Ezechiël 31:4-9
Ezechiël 31:4-9 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
De wateren maakten hem groot, de afgrond maakte hem hoog; die ging met zijn stromen rondom zijn planting, en zond zijn waterleidingen uit tot alle bomen des velds. Daarom werd zijn stam hoger dan alle bomen des velds; en zijn takjes werden menigvuldig, en zijn scheuten lang, vanwege de grote wateren, als hij uitschoot. Alle vogelen des hemels nestelden op zijn takjes, en alle dieren des velds teelden onder zijn scheuten; en alle grote volken zaten onder zijn schaduw. Alzo was hij schoon in zijn grootheid en in de lengte zijner takken, omdat zijn wortel aan grote wateren was. De cederen in Gods hof verduisterden hem niet, de dennebomen waren zijn takken niet gelijk, en de kastanjebomen waren niet gelijk zijn scheuten; geen boom in Gods hof was hem gelijk in zijn schoonheid. Ik had hem zo schoon gemaakt door de veelheid zijner takken, dat alle bomen van Eden, die in Gods hof waren, hem benijdden.
Ezechiël 31:4-9 Herziene Statenvertaling (HSV)
Het water deed hem groeien, de watervloed deed hem hoog worden. Die vloeide met zijn stromen rond de plaats waar hij geplant was, en stuurde zijn waterlopen naar alle bomen op het veld. Daarom werd zijn stam hoger dan alle bomen op het veld. Zijn takken werden talrijk en zijn twijgen lang vanwege het vele water toen hij uitliep. Alle vogels in de lucht nestelden in zijn takken. Alle dieren van het veld wierpen hun jongen onder zijn twijgen. In zijn schaduw woonden zij allen, vele volken. Hij was mooi vanwege zijn grootte, vanwege de lengte van zijn takken, want zijn wortels reikten tot aan veel water. De ceders in de hof van God evenaarden hem niet. De cipressen waren niet te vergelijken met zijn takken. De platanen waren niet als zijn twijgen. Geen enkele boom in de hof van God was met hem te vergelijken in zijn schoonheid. Ik had hem zo mooi gemaakt met zijn vele takken, dat alle bomen van Eden hem benijdden, daar in de hof van God.
Ezechiël 31:4-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Water maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden; die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats waar hij geplant was, en deed zijn geulen uitgaan naar alle bomen des velds. Daardoor werd zijn stam hoger dan alle andere bomen des velds; zijn twijgen werden talrijk en zijn takken lang door de overvloed van water, terwijl hij opschoot. In zijn twijgen nestelde al het gevogelte des hemels, onder zijn takken wierp al het gedierte des velds zijn jongen, in zijn schaduw woonden alle grote volken. Schoon was hij door zijn grootte, door de lengte van zijn takken, want zijn wortel reikte tot aan een overvloed van water. Ceders in Gods hof evenaarden hem niet, cypressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen, en platanen haalden niet bij zijn takken; geen boom in Gods hof was hem gelijk in schoonheid. Schoon had Ik hem gemaakt met zijn overvloed van takken; alle bomen van Eden die in Gods hof stonden, benijdden hem.
Ezechiël 31:4-9 Het Boek (HTB)
Zijn wortels groeiden diep in de vruchtbare aarde. Hij groeide hard door de overvloed aan grondwater waarvan ook de bomen rondom hem hun deel kregen. Hij torende hoog boven de andere bomen uit. Dankzij al het water dat zijn wortels en takken konden opzuigen, groeide hij snel. De vogels nestelden tussen zijn takken en in zijn schaduw brachten de wilde dieren hun jongen ter wereld. Alle machtige volken van de aarde leefden in zijn schaduw. Hij was sterk en mooi en had prachtige volle takken, omdat zijn wortels diep in de grond een overvloed aan water opzogen. Deze boom was langer en mooier dan alle andere bomen in de tuin van God, geen enkele cipres had zulke takken als hij. Geen kon zich meten met zijn dikke knoesten, geen enkele boom kon met hem wedijveren in schoonheid. Alle bomen in Eden benijdden hem om de pracht die Ik hem had gegeven.
Ezechiël 31:4-9 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Doordat hij meer dan genoeg water kreeg, groeide hij snel. Water dat diep uit de grond kwam, stroomde langs zijn wortels. Kanalen gingen naar de wortels van de bomen om hem heen. Hij werd hoger dan de andere bomen en had meer en grotere takken dan zij. Dat kwam doordat zijn wortels diep de grond in gingen en hij zo veel water kreeg. De vogels bouwden nesten tussen zijn takken. De wilde dieren kregen jongen in zijn schaduw. Alle grote volken woonden in zijn schaduw. Assur was een prachtige boom: groot, met lange takken. Dat kwam doordat zijn wortels diep de grond in gingen en hij zo veel water kreeg. Geen enkele boom in mijn tuin was zo groot en zo prachtig als hij. Geen cederboom, cipres of kastanje had zulke machtige takken als hij. Ik had hem prachtig gemaakt. Hij had zóveel takken, dat de andere bomen in mijn tuin er jaloers op waren.