2 Koningen 4:8-37

2 Koningen 4:8-37 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Het geschiedde ook op een dag, als Elisa naar Sunem doortrok, dat aldaar een grote vrouw was, dewelke hem aanhield om brood te eten. Voorts geschiedde het, zo dikwijls hij doortrok, week hij daarin, om brood te eten. En zij zeide tot haar man: Zie nu, ik heb gemerkt, dat deze man Gods heilig is, die bij ons altoos doortrekt. Laat ons toch een kleine opperkamer van een wand maken, en laat ons daar voor hem zetten een bed, en tafel, en stoel, en kandelaar; zo zal het geschieden, wanneer hij tot ons komt, dat hij daar inwijke. En het geschiedde op een dag, dat hij daar kwam; en hij week in die opperkamer, en legde zich daar neder. Toen zeide hij tot zijn jongen Gehazi: Roep deze Sunamietische. En als hij ze geroepen had, stond zij voor zijn aangezicht. (Want hij had hem gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig voor ons geweest, met al deze zorgvuldigheid; wat is er voor u te doen? Is er iets om voor u te spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste? En zij had gezegd: Ik woon in het midden mijns volks. Toen had hij gezegd: Wat is er dan voor haar te doen? En Gehazi had gezegd: Zij heeft toch geen zoon, en haar man is oud. Daarom had hij gezegd: Roep haar. En als hij ze geroepen had, stond zij in de deur.) En hij zeide: Op dezen gezetten tijd, omtrent dezen tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods, lieg tegen uw dienstmaagd niet. En de vrouw werd zwanger, en baarde een zoon op dien gezette tijd, omtrent den tijd des levens, dien Elisa tot haar gesproken had. Toen nu het kind groot werd, geschiedde het op een dag, dat het uitging tot zijn vader, tot de maaiers. En het zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Hij dan zeide tot een jongen: Draag hem tot zijn moeder. En hij droeg hem, en bracht hem tot zijn moeder. En hij zat op haar knieën tot aan den middag toe; toen stierf hij. En zij ging op, en legde hem op het bed van den man Gods; daarna sloot zij voor hem toe, en ging uit. En zij riep om haar man, en zeide: Zend mij toch een van de jongens, en een van de ezelinnen, dat ik tot den man Gods lope, en wederkome. En hij zeide: Waarom gaat gij heden tot hem? Het is geen nieuwe maan, noch sabbat. En zij zeide: Het zal wel zijn. Toen zadelde zij de ezelin, en zeide tot haar jongen: Drijf, en ga voort; houd mij niet op voort te rijden, tenzij dan dat ik het u zegge. Alzo toog zij heen, en kwam tot den man Gods, tot den berg Karmel. En het geschiedde, als de man Gods haar van tegenover zag, dat hij tot Gehazi, zijn jongen, zeide: Zie, daar is de Sunamietische. Nu loop toch haar tegemoet, en zeg tot haar: Is het wel met u? Is het wel met uw man? Is het wel met uw kind? En zij zeide: Het is wel. Toen zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij zijn voeten. Maar Gehazi trad toe, om haar af te stoten. Doch de man Gods zeide: Laat ze geworden; want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij verborgen, en mij niet verkondigd. En zij zeide: Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Zeide ik niet: Bedrieg mij niet? En hij zeide tot Gehazi: Gord uw lenden, en neem mijn staf in uw hand, en ga henen; zo gij iemand vindt, groet hem niet; en zo u iemand groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het aangezicht van den jongen. Doch de moeder van den jongen zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Hij stond dan op, en volgde haar na. Gehazi nu was voor hun aangezicht doorgegaan; en hij legde den staf op het aangezicht van den jongen; doch er was geen stem, noch opmerking. Zo keerde hij weder hem tegemoet, en bracht hem boodschap, zeggende: De jongen is niet ontwaakt. En toen Elisa in het huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zijnde gelegd op zijn bed. Zo ging hij in, en sloot de deur voor hen beiden toe, en bad tot den HEERE. En hij klom op, en legde zich neder op het kind, en leggende zijn mond op deszelfs mond, en zijn ogen op zijn ogen, en zijn handen op zijn handen, breidde zich over hem uit. En het vlees des kinds werd warm. Daarna kwam hij weder, en wandelde in het huis eens herwaarts, en eens derwaarts, en klom weder op, en breidde zich over hem uit; en de jongen niesde tot zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. En hij riep Gehazi, en zeide: Roep deze Sunamietische. En hij riep ze, en zij kwam tot hem; en hij zeide: Neem uw zoon op. Zo kwam zij, en viel voor zijn voeten, en boog zich ter aarde, en zij nam haar zoon op, en ging uit.

2 Koningen 4:8-37 Herziene Statenvertaling (HSV)

Het gebeurde op een dag dat Elisa langs Sunem kwam, dat daar een vrouw van aanzien was, die er bij hem op aandrong de maaltijd te komen gebruiken. Zo dikwijls als hij daar langskwam, gebeurde het dat hij daarheen uitweek om er de maaltijd te gebruiken. En zij zei tegen haar man: Zie toch, ik heb gemerkt dat deze man Gods, die steeds bij ons langskomt, heilig is. Laten wij toch een klein bovenvertrek van steen maken en daar een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar voor hem neerzetten; komt hij dan bij ons, dan kan hij zich daar terugtrekken. En het gebeurde op een dag, dat hij daar kwam, zich terugtrok in dat bovenvertrek en daar ging liggen. Toen zei hij tegen zijn knecht Gehazi: Roep deze vrouw uit Sunem. En toen hij haar geroepen had, ging zij voor hem staan. Hij had namelijk tegen hem gezegd: Zeg nu tegen haar: Zie, u hebt heel veel zorg aan ons besteed, wat kan men voor u doen? Kan ik voor u tot de koning spreken of tot de bevelhebber van het leger? Maar zij had gezegd: Ik woon te midden van mijn volk. Toen had hij gezegd: Wat kan men dan voor haar doen? En Gehazi had gezegd: Zij heeft helaas geen zoon, en haar man is oud. Daarom had hij gezegd: Roep haar. En toen hij haar geroepen had, ging zij in de deuropening staan. Hij zei: Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zult u een zoon omhelzen. Maar zij zei: Nee, mijn heer, man Gods, lieg niet tegen uw dienares. Maar de vrouw werd zwanger en baarde een jaar later een zoon, op de vastgestelde tijd, waarvan Elisa tot haar gesproken had. Toen het kind groot werd, gebeurde het op een dag dat hij naar buiten ging, naar zijn vader, naar de maaiers. En hij zei tegen zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Die zei tegen een knecht: Draag hem naar zijn moeder. Deze nam hem op en bracht hem bij zijn moeder. En hij zat tot de middag op haar knieën; toen stierf hij. Zij ging naar boven en legde hem op het bed van de man Gods; daarna sloot zij de deur achter hem en ging naar buiten. Zij riep haar man en zei: Stuur mij toch een van de knechten met een van de ezelinnen, zodat ik snel naar de man Gods kan gaan. Daarna kom ik weer terug. Hij zei: Waarom ga je vandaag naar hem toe? Het is geen nieuwemaan en geen sabbat. Maar zij zei: Het is goed zo. Toen zadelde zij de ezelin en zei tegen haar knecht: Drijf haar aan en ga; rijd zonder ophouden, tenzij ik het je zeg. Zo ging zij op weg en kwam bij de man Gods, bij de berg Karmel. Het gebeurde nu, toen de man Gods haar van een afstand zag, dat hij tegen Gehazi, zijn knecht, zei: Zie, daar is de vrouw uit Sunem. Welnu, loop haar toch snel tegemoet en zeg tegen haar: Gaat het goed met u? Gaat het goed met uw man? Gaat het goed met uw kind? En zij zei: Het gaat goed. Toen zij bij de man Gods op de berg kwam, greep zij zijn voeten vast. Gehazi kwam echter naar voren om haar weg te duwen, maar de man Gods zei: Laat haar begaan, want haar ziel is bitter bedroefd in haar, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en het mij niet bekendgemaakt. Zij zei: Heb ik een zoon van mijn heer gevraagd? Heb ik niet gezegd: Bedrieg mij niet? Toen zei hij tegen Gehazi: Omgord je middel, neem mijn staf in je hand en ga op weg; als je iemand tegenkomt, groet hem niet, en als iemand jou groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gezicht van de jongen. Maar de moeder van de jongen zei: Zo waar de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Toen stond hij op en volgde haar. Gehazi ging voor hen uit en legde de staf op het gezicht van de jongen, maar er kwam geen stem en geen teken van leven. Gehazi keerde terug, hem tegemoet, en bracht hem de boodschap: De jongen is niet wakker geworden. En toen Elisa bij het huis kwam, zie, de jongen was dood, neergelegd op zijn bed. Hij ging naar binnen, sloot de deur achter hen beiden en bad tot de HEERE. Vervolgens ging hij op het kind liggen, legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen en zijn handen op diens handen. Hij strekte zich over hem uit en het lichaam van het kind werd warm. Toen kwam hij terug en liep in het huis heen en weer. Hij ging weer naar boven en strekte zich over hem uit. Toen niesde de jongen tot zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. Hij riep Gehazi en zei: Roep deze vrouw uit Sunem. Hij riep haar en zij kwam bij hem; hij zei: Neem uw zoon op. Toen kwam zij, viel voor zijn voeten neer en boog zich ter aarde; zij nam haar zoon op en ging naar buiten.

2 Koningen 4:8-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Op zekere dag begaf Elisa zich naar Sunem. Daar woonde een welgestelde vrouw, die bij hem aandrong, dat hij zou blijven eten. En zo vaak hij op zijn doorreis daar kwam, ging hij erheen om te eten. En zij zeide tot haar man: Zie toch, ik weet, dat het een heilige man Gods is, die altijd bij ons aankomt. Laat ons dan nu een kleine gemetselde bovenkamer maken, en daar voor hem een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar plaatsen, opdat hij, wanneer hij bij ons komt, daar zijn intrek kan nemen. Op zekere dag kwam hij daar; hij nam zijn intrek in de bovenkamer en legde zich daar te ruste. Vervolgens zeide hij tot zijn knecht Gechazi: Roep deze Sunamitische. Toen hij haar geroepen had, bleef zij voor hem staan. En hij zeide tot Gechazi: Zeg tot haar: zie, gij hebt u voor ons al deze moeite getroost; wat kan er nu voor u gedaan worden? Is er iets waarover ik voor u tot de koning of tot de legeroverste kan spreken? Maar zij antwoordde: Ik woon te midden van mijn familie. En Elisa zeide: Maar wat kan er dan voor haar gedaan worden? Gechazi zeide: Zij heeft helaas geen zoon, en haar man is oud. Daarop zeide hij: Roep haar. En hij riep haar en zij kwam in de ingang staan. Toen zeide hij: Op deze zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon omhelzen. Maar zij zeide: Och neen, mijn heer, gij man Gods, spiegel uw dienstmaagd niets voor. En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken had. Toen de knaap groot geworden was, ging hij op zekere dag naar zijn vader, bij de maaiers. En hij zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Toen zeide deze tot een knecht: Draag hem naar zijn moeder. Hij droeg hem weg en bracht hem naar zijn moeder; en hij zat op haar knieën tot aan de middag; toen stierf hij. Zij ging naar boven, legde hem op het bed van de man Gods en sloot de toegang tot hem af. Daarop ging zij naar buiten, riep haar man en zeide: Zend mij één van de knechten met een ezelin; ik wil mij naar de man Gods spoeden en dan terugkomen. En hij vroeg: Waarom wilt gij vandaag naar hem toegaan? Het is immers geen nieuwe maan of sabbat. Maar zij antwoordde: Wees maar gerust. Toen zij de ezelin gezadeld had, zeide zij tot haar knecht: Drijf ze steeds aan en laat mij zonder ophouden doorrijden, behalve wanneer ik het u zeg. Zo ging zij op weg en kwam bij de man Gods op de berg Karmel. Zodra de man Gods haar op enige afstand zag, zeide hij tot zijn knecht Gechazi: Zie, daar is de Sunamitische. Snel haar dadelijk tegemoet en zeg tot haar: Is het wel met u, met uw man en met het kind? En zij zeide: Alles wel. Toen zij echter bij de man Gods op de berg gekomen was, greep zij zijn voeten; Gechazi trad nader om haar terug te stoten, maar de man Gods zeide: Laat af van haar, want haar ziel is bitter bedroefd, doch de HERE heeft het voor mij verborgen gehouden en het mij niet meegedeeld. Toen zeide zij: Heb ik soms mijn heer om een zoon gevraagd? Heb ik niet gezegd: Gij moet mij niet misleiden? Hij zeide tot Gechazi: Omgord uw lendenen, neem mijn staf in uw hand en ga op weg. Wanneer gij iemand ontmoet, groet hem niet, en wanneer iemand u groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gelaat van de knaap. Maar de moeder van de knaap zeide: Zo waar de HERE leeft en gijzelf leeft, ik ga niet bij u vandaan. Toen stond hij op en volgde haar. Gechazi nu was voor hen uitgegaan en had de staf op het gelaat van de knaap gelegd; maar er kwam geen geluid en geen levensteken; toen keerde hij terug, hem tegemoet en berichtte hem: De jongen is niet ontwaakt. Daarna kwam Elisa het huis binnen en zie, daar lag de jongen dood op zijn bed. Toen Elisa binnengegaan was, sloot hij de deur achter hen beiden en bad tot de HERE. Daarna ging hij bovenop de knaap liggen; hij legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen, zijn handen op diens handen, en boog zich zo over hem heen. Daarop werd het lichaam van de knaap warm. Daarna keerde hij terug en ging eenmaal het huis op en neer; dan ging hij naar boven en boog zich over hem heen. Toen niesde de jongen zevenmaal en opende zijn ogen. En hij riep Gechazi en zeide: Roep deze Sunamitische. En toen deze haar geroepen had, kwam zij tot hem, en hij zeide: Neem uw zoon op. Zij trad binnen, wierp zich aan zijn voeten en boog zich ter aarde neder. Daarop nam zij haar zoon en ging heen.

2 Koningen 4:8-37 Het Boek (HTB)

Elisa vertrok op een goede dag naar Sunem. Een vooraanstaande vrouw uit de stad nodigde hem uit bij haar te komen eten en voortaan onderbrak hij, elke keer dat hij voorbijkwam, zijn reis om bij haar te eten. Zij zei tegen haar man: ‘Ik weet zeker dat de man die hier zo af en toe eens aankomt, een heilige man van God is. Laten wij op zolder een klein kamertje voor hem maken. Wij kunnen er een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar zetten, dan heeft hij een plaats om te overnachten als hij weer komt.’ Op een keer rustte hij uit op de kamer en zei tegen zijn dienaar Gehazi: ‘Zeg tegen de vrouw dat ik haar wil spreken.’ Toen zij kwam, zei hij tegen Gehazi: ‘Vertel haar dat wij haar vriendelijkheid erg op prijs stellen. Vraag haar of wij misschien iets voor haar kunnen doen. Wil zij dat ik een goed woordje voor haar doe bij de koning of de bevelhebber van het leger?’ ‘Nee,’ antwoordde zij, ‘ik leef hier onder de mensen en ben volkomen tevreden.’ ‘Wat kunnen wij voor deze vrouw doen?’ vroeg hij naderhand aan Gehazi. Die opperde: ‘Zij heeft geen zoon en haar man is al behoorlijk oud.’ ‘Roep haar nog eens bij mij,’ droeg Elisa hem op. Zij kwam en bleef in de deuropening staan, terwijl hij tegen haar zei: ‘Volgend jaar om deze tijd zult u een zoon hebben.’ ‘Och, man van God,’ riep zij, ‘maak mij toch niets wijs!’ Maar het was waar: de vrouw werd al spoedig zwanger en bracht het volgende jaar een jongetje ter wereld, precies zoals Elisa had voorzegd. Op een dag—de jongen was al wat ouder—zocht hij zijn vader op, die op het land aan het maaien was. Plotseling riep hij: ‘Vader, mijn hoofd, mijn hoofd!’ Zijn vader zei tegen een van de knechten: ‘Breng hem naar huis, naar zijn moeder.’ De jongen werd thuisgebracht en zijn moeder nam hem op schoot. Maar rond het middaguur stierf hij. Zij legde hem op het bed van de profeet en deed de deur van de kamer op slot. Daarna stuurde zij haar man de boodschap: ‘Stuur een van de knechten met een ezel hierheen. Ik moet zo snel mogelijk naar de profeet. Ik ben zo weer terug!’ ‘Waarom vandaag?’ vroeg hij, ‘het is toch geen sabbat of feestdag?’ Maar zij zei: ‘Stil maar. Het is wel goed.’ Zij zadelde de ezel en zei tegen de knecht: ‘Snel! Drijf hem zoveel mogelijk op. Als het langzamer moet, zeg ik het je wel.’ Toen zij de berg Karmel naderde, zag Elisa haar in de verte en zei tegen Gehazi: ‘Kijk, daar komt de vrouw uit Sunem aan. Loop snel naar haar toe en vraag wat er aan de hand is. Overtuig je ervan dat alles goed is met haar man en kind.’ ‘Ja hoor,’ zei zij tegen Gehazi, ‘alles is goed.’ Maar toen zij bij Elisa kwam, viel zij op de grond voor hem neer en greep zijn voeten. Gehazi probeerde haar weg te trekken, maar de profeet zei: ‘Laat haar maar begaan, ze is erg verdrietig en de HERE heeft mij niet gezegd wat het is.’ Toen zei zij: ‘U hebt gezegd dat ik een zoon zou krijgen. En ik heb u gesmeekt mij niets wijs te maken.’ Elisa wendde zich tot Gehazi en zei: ‘Snel, pak mijn staf. Praat met niemand onderweg. Haast je en leg de staf op het gezicht van de jongen.’ Maar de moeder van de jongen zei: ‘Ik zweer bij God dat ik niet zonder u naar huis terugga!’ Dus ging Elisa samen met haar op weg. Gehazi ging vooruit en legde de staf op het gezicht van het kind, maar er gebeurde niets. Er was geen teken van leven te bespeuren. Hij ging terug Elisa tegemoet en zei hem: ‘Het kind is nog steeds dood.’ Toen Elisa het huis binnenging, lag het kind inderdaad dood op het bed van de profeet. Hij ging de slaapkamer binnen, sloot de deur achter zich en bad tot de HERE. Daarna ging hij op de jongen liggen, met zijn mond op de mond van het kind, zijn ogen op de ogen van het kind en zijn handen op diens handen. Het lichaam van het kind werd langzaam warm. De profeet ging naar beneden, liep een paar keer door het huis heen en weer en ging weer naar boven. Opnieuw ging hij bovenop het kind liggen. Deze keer nieste de jongen zevenmaal en deed zijn ogen open. De profeet riep Gehazi. ‘Roep de vrouw hier,’ zei hij. En toen zij binnenkwam, zei hij: ‘Hier is uw zoon.’ Zij viel aan zijn voeten neer, pakte daarna haar zoon op en ging de kamer uit.

2 Koningen 4:8-37 BasisBijbel (BB)

Op een dag ging Elisa naar Sunem. Daar woonde een rijke vrouw. Ze vroeg hem om bij haar en haar man te blijven eten. En elke keer als Elisa op reis in de buurt kwam, ging hij bij hen eten. De vrouw zei tegen haar man: "Ik weet dat de man die altijd bij ons komt een profeet is. Laten we op ons huis een kleine kamer bouwen. Dan zetten we daar voor hem een bed, een tafel, een stoel en een olielamp neer. Als hij dan bij ons komt, kan hij die kamer gebruiken." Op een dag kwam Elisa bij hen. Hij ging uitrusten in de kamer op het dak. Toen zei hij tegen zijn dienaar Gehazi: "Ga de vrouw roepen." Ze kwam en bleef voor hem staan. Elisa had tegen Gehazi gezegd: "Ga haar vragen of ik iets voor haar kan doen. Ik wil haar bedanken voor alles wat ze voor ons heeft gedaan. Vraag haar of er iets is wat ik voor haar aan de koning of aan de aanvoerder van het leger kan vragen." Maar de vrouw had Gehazi geantwoord: "Ik ben helemaal tevreden, zo bij mijn familie." Toen had Elisa Gehazi gevraagd: "Maar wat kan ik dan voor haar doen?" Gehazi had geantwoord: "Ze heeft geen zoon, en haar man is al oud." Toen had Elisa tegen Gehazi gezegd de vrouw te gaan roepen. Ze was gekomen en zo stond ze nu daar bij zijn deur. Elisa zei tegen haar: "Over precies een jaar zul je een zoon hebben." Ze antwoordde: "Nee, heer, lieg alstublieft niet tegen me!" Maar ze raakte in verwachting en kreeg een zoon, precies een jaar nadat Elisa het tegen haar had gezegd. Toen de jongen groot was geworden, ging hij op een keer naar zijn vader, die aan het maaien was. En hij zei tegen zijn vader: "Au, au, mijn hoofd! mijn hoofd!" De vader zei tegen zijn knecht: "Draag hem naar zijn moeder." De knecht droeg hem naar zijn moeder. Tot aan de middag zat de jongen bij haar op schoot. Toen stierf hij. Ze ging naar boven, legde hem op het bed van de profeet en deed de deur op slot. Daarna ging ze naar buiten. Ze riep haar man en zei tegen hem: "Laat één van de knechten mij op een ezel snel naar de profeet brengen. Ik kom gelijk weer terug." Haar man vroeg: "Waarom wil je vandaag naar hem toe? Het is vandaag toch geen speciale dag?" Maar ze antwoordde: "Wees maar niet ongerust." Ze zadelde de ezel en zei tegen haar knecht: "Zorg dat de ezel flink doorloopt. Stop alleen als ik het zeg." Zo kwam ze bij de profeet op de berg Karmel. Zodra de profeet haar in de verte zag aankomen, zei hij tegen zijn dienaar Gehazi: "Kijk, daar komt de vrouw uit Sunem. Ga snel naar haar toe. Vraag of alles goed is met haar, haar man en het kind." Ze antwoordde Gehazi: "Alles is goed." Maar toen ze bij de profeet op de berg was gekomen, greep ze zijn voeten. Gehazi wilde haar wegduwen, maar de profeet zei: "Laat haar met rust, want ze is heel erg verdrietig. Maar de Heer heeft mij niet laten weten wat er is." Toen zei ze: "Heb ik u soms om een zoon gevraagd? Ik had toch gezegd dat u niet tegen me moest liegen?" Elisa zei tegen Gehazi: "Neem mijn staf en loop zo snel je kan naar haar huis. Als je iemand tegenkomt, blijf dan niet staan praten. Als je aankomt moet je mijn staf op het gezicht van de jongen leggen." Maar de moeder van de jongen zei: "Ik zweer bij de Heer en bij u dat ik niet zonder u terugga." Toen ging Elisa met haar mee. Gehazi was hun vooruit gelopen en had de staf op het gezicht van de jongen gelegd. Maar de jongen gaf geen geluid en geen teken van leven. Gehazi liep terug, Elisa tegemoet, en zei tegen hem: "De jongen is niet wakker geworden." Daarna kwam Elisa het huis binnen en zag de jongen dood op zijn bed liggen. Hij ging de kamer in, deed de deur achter zich dicht en bad tot de Heer. Daarna ging hij bovenop de jongen liggen. Hij legde zijn mond op de mond van de jongen, zijn ogen op de ogen van de jongen, zijn handen op de handen van de jongen. Zo boog hij zich over hem heen. Toen werd het lichaam van de jongen warm. Daarna kwam Elisa naar beneden en liep in huis op en neer. Hij ging weer naar boven en boog zich opnieuw over het kind heen. Toen niesde de jongen zeven keer en deed zijn ogen open. Elisa riep Gehazi en zei: "Roep de vrouw." Ze kwam en hij zei tegen haar: "Til je zoon op." Ze kwam binnen en knielde voor Elisa neer. Toen tilde ze haar zoon op en ging naar beneden.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid