2 Kronieken 24:1-27
2 Kronieken 24:1-27 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Berseba. En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen van den priester Jojada. En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochteren. Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas was, het huis des HEEREN te vernieuwen. Zo vergaderde hij de priesteren en de Levieten, en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld van het ganse Israël, om het huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; en gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet. En de koning riep Jojada, het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van Mozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente van Israël, voor de tent der getuigenis? Want als Athalia goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed aan de Baäls. En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten aan de poort van het huis des HEEREN. En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht Gods, over Israël in de woestijn. Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, en zij brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had. Het geschiedde nu ter tijd, als hij de kist, naar des konings bevel, door de hand der Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel gelds was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde van den hoofdpriester, en de kist ledig maakten, en die opnamen, en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij van dag tot dag, en verzamelden geld in menigte; Hetwelk de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en zij huurden houwers en timmerlieden, om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om het huis des HEEREN te beteren. Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering des werks door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis, en maakten het vast. Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning en Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen, en gouden en zilveren vaten; en zij offerden geduriglijk brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen van Jojada. En Jojada werd oud en zat van dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren oud, toen hij stierf. En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan in Israël, beide aan God en Zijn huize. Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar hen. Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld. Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet. En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten. En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken! Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrië tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den koning van Damaskus. Hoewel de heirkracht van Syrië met weinig mannen kwam, evenwel gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote menigte, dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen uit tegen Joas. En toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden), maakten zijn knechten, om het bloed der zonen van den priester Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen. Dezen nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon van Simeath, de Ammonietische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabietische. Aangaande nu zijn zonen, en de grootheid van den last, hem opgelegd, en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven in de historie van het boek der koningen; en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
2 Kronieken 24:1-27 Herziene Statenvertaling (HSV)
Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd en hij regeerde veertig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Zibja, uit Berseba. Joas deed wat juist was in de ogen van de HEERE, al de dagen van de priester Jojada. Jojada nam twee vrouwen voor hem, en hij verwekte zonen en dochters. Hierna gebeurde het dat het in het hart van Joas was, het huis van de HEERE te vernieuwen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen, en zei tegen hen: Trek naar de steden van Juda, en breng geld van heel Israël bijeen om het huis van uw God te herstellen, wat van jaar tot jaar nodig is. Wat u betreft, zet spoed achter deze zaak. De Levieten haastten zich echter niet. En de koning riep Jojada, het hoofd, en zei tegen hem: Waarom hebt u er niet voor gezorgd dat de Levieten uit Juda en uit Jeruzalem de heffing van Mozes, de dienaar van de HEERE en van de gemeente van Israël, voor de tent van de getuigenis bijeenbrengen? Want wat Athalia, die goddeloze vrouw, betreft, haar zonen hadden het huis van God opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het huis van de HEERE voor de Baäls gebruikt. Op bevel van de koning maakten zij een kist en zetten die buiten bij de poort van het huis van de HEERE. Men deed een oproep in Juda en in Jeruzalem dat men voor de HEERE de heffing van Mozes, de dienaar van God, opgelegd aan Israël in de woestijn, bijeen zou brengen. Toen verblijdden zich alle leiders en heel het volk, en zij brachten het geld bijeen en wierpen het in de kist, totdat men gereed was. Ten tijde dat men de kist door de Levieten naar de beambte van de koning liet brengen, gebeurde het, als zij zagen dat er veel geld in lag, dat de schrijver van de koning kwam, samen met de opzichter van de hoofdpriester, en dat zij de kist leegmaakten. Vervolgens nam men hem weer op en bracht hem terug naar zijn plaats. Zo deden zij van tijd tot tijd, en zij verzamelden geld in overvloed. De koning en Jojada gaven dat aan hen die het werk van de dienst van het huis van de HEERE deden. Zij huurden steenhouwers en ambachtslieden om het huis van de HEERE te vernieuwen, evenals smeden en kopergieters om het huis van de HEERE te herstellen. Zij die het werk deden, gingen aan het werk en onder hun hand vorderde het herstelwerk. Zij herstelden het huis van God in zijn oorspronkelijke staat en versterkten het. Toen zij het werk voltooid hadden, brachten zij de rest van het geld bij de koning en Jojada, waarvan hij voorwerpen voor het huis van de HEERE maakte: voorwerpen voor de dienst en de brandoffers, schalen, en gouden en zilveren voorwerpen. Zij brachten voortdurend brandoffers in het huis van de HEERE, al de dagen van Jojada. En Jojada werd oud en verzadigd van dagen, en hij stierf. Hij was honderddertig jaar oud, toen hij stierf. En zij begroeven hem in de stad van David, bij de koningen, want hij had goedgedaan in Israël, zowel ten aanzien van God als van Zijn huis. Na de dood van Jojada kwamen echter de vorsten van Juda, en zij bogen zich neer voor de koning. Toen luisterde de koning naar hen. Zij verlieten het huis van de HEERE, de God van hun vaderen, en dienden de gewijde palen en de afgoden. Vanwege deze schuld van hen rustte er grote toorn op Juda en Jeruzalem. Hij zond onder hen profeten om hen tot de HEERE te doen terugkeren. Zij waarschuwden hen, maar zij gehoorzaamden hun niet. Toen bekleedde de Geest van God Zacharia, de zoon van Jojada, de priester, die hoger dan het volk ging staan, en hij zei tegen hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt u de geboden van de HEERE? Daarom zult u niet voorspoedig zijn. Omdat u de HEERE verlaten hebt, zal Hij u verlaten. Zij spanden echter tegen hem samen, en stenigden hem op bevel van de koning met stenen in de voorhof van het huis van de HEERE. Koning Joas herinnerde zich het gunstbewijs dat zijn vader Jojada aan hem bewezen had, niet, maar doodde zijn zoon, die toen hij stierf, zei: Moge de HEERE het zien en vergelding eisen! Daarom gebeurde het bij de wisseling van het jaar, dat het leger van Syrië tegen hem optrok, en zij drongen Juda en Jeruzalem binnen en richtten onder het volk alle leiders van het volk te gronde. Al hun buit stuurden zij naar de koning van Damascus. Hoewel het leger van Syrië met weinig mannen kwam, gaf de HEERE toch een zeer groot leger in hun hand, omdat de Judeeërs de HEERE, de God van hun vaderen, verlaten hadden. Zo voltrokken zij strafgerichten aan Joas. En toen zij van hem weggetrokken waren – want zij hadden hem ernstig ziek achtergelaten – spanden zijn dienaren, vanwege het bloed van de zonen van de priester Jojada, tegen hem samen, en zij doodden hem op zijn bed, en hij stierf. Zij begroeven hem in de stad van David, maar zij begroeven hem niet in de graven van de koningen. De volgende dienaren zijn het die tegen hem samenspanden: Zabad, de zoon van Simeath, de Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabitische. Wat betreft zijn zonen, en de grootte van de last, hem opgelegd, en het fundament van het huis van God, zie, die zijn beschreven in het verslag van het boek van de koningen. En zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
2 Kronieken 24:1-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Joas was zeven jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja; zij was uit Berseba. Joas deed wat recht is in de ogen des HEREN, zolang de priester Jojada leefde. Jojada nu nam twee vrouwen voor hem, bij wie hij zonen en dochters verwekte. Daarna besloot Joas het huis des HEREN te vernieuwen. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen en zeide tot hen: Trekt uit naar de steden van Juda en verzamelt uit geheel Israël geld om het huis van uw God elk jaar te herstellen. Zet spoed achter deze zaak. Maar de Levieten deden het niet. Toen ontbood de koning de hoofdpriester Jojada en zeide tot hem: Waarom hebt gij er niet op gelet, dat de Levieten uit Juda en uit Jeruzalem de heffing van Mozes, de knecht des HEREN, bijeenbrachten, zoals de gemeente van Israël deed ten behoeve van de tent der getuigenis? Want de zonen van de goddeloze Atalja hebben in het huis Gods ingebroken en zelfs al de geheiligde voorwerpen van het huis des HEREN voor de Baäls gebruikt. Op bevel van de koning maakte men toen een kist, zette die buiten bij de poort van het huis des HEREN en liet in Juda en in Jeruzalem omroepen, dat zij de HERE de heffing moesten brengen, die Mozes, de knecht Gods, aan Israël in de woestijn had opgelegd. Toen verheugden zich al de oversten en het gehele volk; zij brachten geld bijeen en wierpen het in de kist, tot deze vol was. Telkens wanneer de kist door de Levieten naar de ambtenaren van de koning gebracht werd en dezen zagen, dat er veel geld in was, kwamen de schrijver van de koning en de gevolmachtigde van de hogepriester en ledigden de kist; dan nam men haar op en zette haar weer op haar plaats. Zó deed men iedere keer, en zij verzamelden geld in overvloed. De koning en Jojada gaven dit aan de opzichters over het werk aan het huis des HEREN; en dezen huurden steenhouwers en timmerlieden om het huis des HEREN te vernieuwen, en ook ijzer- en kopersmeden om het huis des HEREN te herstellen. Toen gingen de werklieden aan de arbeid, en het herstellingswerk vorderde onder hun handen: zij vernieuwden het huis Gods naar het oorspronkelijk bestek en brachten het in goede staat. Toen zij klaar waren, brachten zij de rest van het geld naar de koning en Jojada; deze maakte daarvan allerlei voorwerpen voor het huis des HEREN: gerei voor de dienst en het offer, ook schalen, en ander gouden en zilveren gerei. Zolang Jojada leefde, bracht men voortdurend brandoffers in het huis des HEREN. Jojada werd oud en van het leven verzadigd, en stierf. Hij was, toen hij stierf, honderd dertig jaar oud. Men begroef hem in de stad Davids bij de koningen, want hij had gedaan wat goed was in Israël, zowel jegens God als jegens zijn huis. Maar na de dood van Jojada kwamen de oversten van Juda en bogen zich voor de koning neer; toen luisterde de koning naar hen. Zij verlieten het huis van de HERE, de God hunner vaderen, en dienden de gewijde palen en de afgodsbeelden, zodat er toorn kwam over Juda en Jeruzalem wegens deze schuld van hen. En de HERE zond onder hen profeten om hen tot Zich te doen terugkeren; hoewel dezen hen ernstig waarschuwden, luisterden zij niet. Toen vervulde de Geest Gods Zekarja, de zoon van de priester Jojada, en hij ging tegenover het volk staan en zeide tot hen: Zo zegt God: waarom overtreedt gij de geboden des HEREN en wilt gij niet voorspoedig zijn? Omdat gij de HERE verlaten hebt, heeft Hij u verlaten. Maar zij maakten een samenzwering tegen hem en stenigden hem op bevel van de koning in de voorhof van het huis des HEREN. Koning Joas hield de trouwe hulp, die zijn vader Jojada hem betoond had, niet in gedachtenis, maar doodde zijn zoon. En, toen deze stierf, zeide hij: De HERE zie het en neme wraak! Bij de wisseling des jaars trok het leger van Aram tegen hem op. Zij drongen door tot Juda en Jeruzalem en verdelgden alle volksoversten onder het volk en zonden de gehele buit aan de koning van Damascus. Hoewel het leger van Aram met een gering aantal mannen kwam, gaf de HERE toch een zeer talrijk leger in hun macht, omdat (de Judeeërs) de HERE, de God hunner vaderen, hadden verlaten. En zij voltrokken aan Joas strafgerichten. En toen zij van hem weggetrokken waren – zij lieten hem namelijk in een ernstige ziekte achter – maakten zijn dienaren een samenzwering tegen hem wegens het bloed van de zoon van de priester Jojada; zij sloegen hem op zijn bed dood en hij stierf. Men begroef hem in de stad Davids, maar niet in de graven der koningen. Dezen nu zijn het, die tegen hem hebben samengezworen: Zabad, de zoon van Simat, de Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrit, de Moabitische. Over zijn zonen, over de talrijke Godsspraken tegen hem en over de grondlegging van het huis Gods is geschreven in de Uitlegging van het boek der koningen. Zijn zoon Amasja werd koning in zijn plaats.
2 Kronieken 24:1-27 Het Boek (HTB)
Joas was zeven jaar toen hij koning werd en regeerde veertig jaar vanuit Jeruzalem. Zijn moeder was Zibja en kwam uit Berseba. Joas leefde zoals de HERE het wilde, zolang de priester Jojada in leven was. Jojada regelde twee huwelijken voor hem en Joas kreeg zonen en dochters. Enige tijd later besloot Joas dat de tempel van de HERE hoognodig moest worden gerestaureerd. Hij riep de priesters en de Levieten bij zich en gaf hun de volgende instructies: ‘Breng een bezoek aan alle steden van Juda en haal het jaarlijkse geld bijeen voor het bouwfonds, zodat we de tempel in een goede staat kunnen houden. Wacht daar niet mee, doe het nu.’ Maar de Levieten namen er alle tijd voor. Daarop riep de koning de hogepriester Jojada bij zich en vroeg hem: ‘Waarom hebt u er niet op gelet dat de Levieten op tijd de tempelbelasting gingen innen in de steden van Juda en in Jeruzalem? De belastingwet van Mozes, de dienaar van de HERE, moet worden nageleefd om de tempel te kunnen opknappen.’ De goddeloze Athalia en haar zonen hadden flinke beschadigingen aan de tempel toegebracht en hadden alle voorwerpen die aan de verering van God waren gewijd, overgebracht naar de tempel van de Baäls. De koning gaf opdracht een kist te maken die buiten de tempelpoort moest komen te staan. Daarna ontvingen alle steden van Juda en alle inwoners van Jeruzalem de mededeling dat zij de belastingsom die Mozes, de dienaar van God, Israël had opgelegd, naar de HERE moesten brengen. En alle leiders en burgers waren blij, brachten het geld en deden het in de kist tot die helemaal vol zat. De Levieten brachten de kist regelmatig naar de financiële ambtenaren van de koning, waar de secretaris van de koning en de vertegenwoordiger van de hogepriester het geld telden, waarna zij de kist weer mee terugnamen naar de tempel. Dit gebeurde elke dag, zo bleef het geld binnenstromen. De koning en Jojada overhandigden het geld aan de bouwopzichters, die daarvan metselaars en timmerlui huurden om de verwoeste delen van de tempel te vernieuwen. Tevens werden smeden aangetrokken die de ijzeren en koperen voorwerpen moesten vervaardigen. Het werk vorderde gestaag en ten slotte was het huis van God in de oude staat hersteld en bovendien hier en daar verstevigd. Na voltooiing van de werkzaamheden werd het resterende geld naar de koning en Jojada gebracht, die overeenkwamen dat dat geld moest worden gebruikt voor de vervaardiging van gouden en zilveren lepels en schalen die voor het reukwerk werden gebruikt en voor de vervaardiging van de instrumenten die nodig waren voor de offerdienst. Zolang de priester Jojada leefde, werden voortdurend brandoffers voor de HERE gebracht. Jojada bereikte een erg hoge leeftijd en stierf toen hij honderddertig jaar oud was. Hij werd begraven in de Stad van David, tussen de koningen, omdat hij veel goeds had gedaan voor Israël, voor God en voor de tempel. Maar na de dood van Jojada kwamen de leiders van Juda bij koning Joas om hem te eren en zij verleidden hem ertoe de tempel van de God van hun voorouders de rug toe te keren en in plaats daarvan schandelijke afgodsbeelden te gaan vereren. Daarom richtte de toorn van God zich opnieuw op Juda en Jeruzalem, vanwege de schuld die zij op zich hadden geladen. God stuurde daarom profeten die hen weer moesten terugbrengen bij de HERE, maar niemand wilde naar hen luisteren. Toen kwam de Geest van God over Zacharia, de zoon van Jojada. Hij belegde een bijeenkomst voor alle burgers en zei: ‘God wil weten waarom u zijn geboden niet gehoorzaamt. Want als u dat niet doet, zal alles mislukken wat u wilt ondernemen. U hebt de HERE verlaten en nu heeft Hij u ook verlaten.’ Het volk beraamde toen een plan om Zacharia te vermoorden en uiteindelijk gaf koning Joas zelf het bevel dat hij moest worden gestenigd op het voorplein van de tempel. Op die manier ‘beloonde’ koning Joas Jojada voor zijn liefde en trouw: hij doodde zijn zoon. Zachariaʼs laatste woorden voor zijn terechtstelling waren: ‘HERE, kijk naar wat zij doen en zet het hun betaald.’ Rond de jaarwisseling vielen daarom de Syriërs het land binnen en veroverden Juda en Jeruzalem. Zij doodden alle leiders van het land en stuurden de hele buit naar de koning van Damascus. Dat was een groot succes voor het kleine Syrische leger, maar de HERE zorgde ervoor dat de Syriërs het veel grotere leger van Juda overwonnen, omdat zij de HERE, de God van hun voorouders, de rug hadden toegekeerd. Op die manier voltrok God het vonnis over Joas. Toen de Syriërs zich terugtrokken en Joas zwaargewond achterlieten, besloten zijn eigen medewerkers hem te doden omdat hij de zoon van de priester Jojada had laten vermoorden. Zij vermoordden hem terwijl hij in bed lag en begroeven hem in de Stad van David, maar niet op de koninklijke begraafplaats. De samenzweerders waren Zabad, de zoon van de Ammonitische vrouw Simeath, en Jozabad, de zoon van de Moabitische vrouw Simrith. Wie meer wil weten over de zonen van Joas, de vervloekingen die op Joas rustten en de restauratie van de tempel, kan daarover lezen in het Boek over de Koningen. Na Joasʼ dood werd zijn zoon Amazia koning.
2 Kronieken 24:1-27 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Joas was zeven jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 40 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Zibja en kwam uit Berseba. Joas leefde zoals de Heer het wil, zolang de priester Jojada leefde. Jojada koos twee vrouwen voor Joas uit. Joas kreeg zonen en dochters. Joas besloot om de tempel van de Heer te repareren. Hij liet de priesters en Levieten bij zich komen. Hij zei tegen hen: "Ga alle steden van Juda langs en haal geld bij de mensen op. Daarmee gaan we de komende jaren de tempel van de Heer repareren. Ik wil dat jullie hier haast mee maken." Maar ze deden niets. Toen liet de koning de hogepriester Jojada bij zich komen. Hij zei tegen hem: "Mozes, de dienaar van de Heer, heeft opgeschreven dat iedereen die bij de getelden hoort, een vast bedrag aan de Heer moet geven. Vroeger werd dat gebruikt voor het onderhoud van de tent van ontmoeting. Waarom heb je er niet voor gezorgd dat de Levieten uit Juda en uit Jeruzalem dat bij de mensen gaan ophalen? Want ik wil dat geld gebruiken voor de tempel. Want omdat Atalia zo slecht was, hebben haar zonen in de tempel van God ingebroken. Ze hebben zelfs alle heilige voorwerpen uit de tempel van de Heer gehaald. Ze hebben die gebruikt voor de aanbidding van Baäl." De koning liet een kist maken. Die werd bij de poort van het huis van de Heer neergezet. En hij liet in Juda en in Jeruzalem omroepen dat de mensen daarin het geld moesten doen dat ze aan de Heer moesten betalen, zoals Mozes dat had opgeschreven toen Israël nog in de woestijn was. Iedereen kwam van harte geld in de kist doen, totdat die helemaal vol was. Zodra de Levieten zagen dat er veel geld in de kist zat, brachten ze de kist naar de ambtenaren van de koning. Dan kwam de schrijver van de koning het geld tellen. Hij deed dat samen met een priester die namens de hogepriester kwam. De kist werd geleegd en weer op zijn plek gezet. Zo werd het elke dag gedaan. Er werd heel veel geld opgehaald. De koning en Jojada gaven dat geld aan de opzichters die ze hadden aangesteld. De opzichters huurden daarmee steenhouwers, timmermannen, ijzersmeden en kopersmeden. Zij zouden de tempel van de Heer gaan repareren. Iedereen ging aan het werk en het werk schoot goed op. Ze repareerden de tempel van God en maakten hem weer zoals hij er vroeger had uitgezien. Toen ze klaar waren, brachten ze het geld dat over was naar de koning en Jojada. Daarvan werden allerlei voorwerpen gemaakt voor de tempel van de Heer: allerlei gouden en zilveren voorwerpen voor de dienst in de tempel en voor de offers. Zolang Jojada leefde, werden er aldoor offers gebracht in de tempel van de Heer. De priester Jojada stierf oud en tevreden over zijn leven. Hij was toen 130 jaar. Hij werd begraven in de 'Stad van David,' bij de koningen. Want hij had veel goeds gedaan voor het land, voor God en voor Gods tempel. Maar na de dood van de priester Jojada kwamen de leiders van Juda naar koning Joas en bogen zich voor hem neer. En de koning deed voortaan altijd alles wat zij zeiden. De mensen gingen niet meer naar de tempel van de Heer, de God van hun voorouders. Ze aanbaden heilige palen en godenbeelden. Het was hun schuld dat God erg boos werd op Juda en Jeruzalem. Daarom stuurde de Heer profeten. Zij waarschuwden de mensen dat ze de Heer weer moesten gaan dienen. Maar de mensen wilden niet luisteren. Toen kwam Gods Geest over Zacharia, de zoon van de priester Jojada. Hij was een leider van het volk. Hij zei tegen de leiders: "Dit zegt God: Waarom zijn jullie ongehoorzaam aan de wetten van de Heer? Omdat jullie Hem niet gehoorzaam zijn, zal het niet goed met jullie gaan. Jullie hebben de Heer verlaten. Daarom zal de Heer jullie óók verlaten." Maar de leiders smeedden een samenzwering tegen hem. Op bevel van de koning werd Zacharia met stenen doodgegooid op het buitenplein van de tempel van de Heer. Koning Joas was niet dankbaar voor wat Zacharia's vader Jojada allemaal voor hem had gedaan, maar doodde Jojada's zoon. Toen Zacharia stierf, zei hij: "De Heer ziet het. Hij zal jullie hiervoor straffen!" Daarom werd Juda in het voorjaar van het volgende jaar aangevallen door het leger van Aram. De Arameeërs veroverden Jeruzalem en doodden alle leiders van het volk. De buit stuurden ze naar de koning van Aram in Damaskus. Het leger van Aram was niet groot. Maar toch zorgde de Heer ervoor dat het leger van Aram het veel grotere leger van Juda kon verslaan. Zo gebruikte Hij Aram om koning Joas en de Judeeërs ervoor te straffen, dat ze de Heer, de God van hun voorouders, hadden verlaten. De Arameeërs lieten Joas zwaargewond achter en vertrokken naar hun land. Toen smeedden Joas' dienaren een samenzwering tegen hem, omdat hij de zoon van de hogepriester Jojada had laten doden. Ze vermoordden hem in zijn bed. Hij werd begraven in de 'Stad van David,' maar niet bij de andere koningen. Dit zijn de namen van de mannen die de samenzwering hadden gesmeed: Zabad de zoon van de Ammonitische vrouw Simeat, en Jozabad de zoon van de Moabitische vrouw Simrit. In de boeken met de geschiedenis van de koningen staat alles over zijn zonen, over de vele waarschuwende woorden van de profeten tegen hem en over de reparaties aan de tempel. Zijn zoon Amazia werd na hem koning van Juda.