1 Samuël 2:1-26
1 Samuël 2:1-26 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil. Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God! Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan. De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord. Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht. Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aangezicht van den priester Eli. Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet. Want de wijze dier priesters met het volk was, dat, wanneer iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand; En sloeg in de teile, of in den ketel, of in de pan, of in den pot; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich. Alzo deden zij aan al de Israëlieten, die te Silo kwamen. Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen, en zeide tot den man, die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk aansteken, zo neem dan voor u, gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen. Alzo was de zonde dezer jongelingen zeer groot voor het aangezicht des HEEREN; want de lieden verachtten het spijsoffer des HEEREN. Doch Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. En zijn moeder maakte hem een kleinen rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer te offeren. En Eli zegende Elkana, en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede, die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. Want de HEERE bezocht Hanna, en zij werd bevrucht, en baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuël werd groot bij den HEERE. Doch Eli was zeer oud, en hoorde al, wat zijn zonen aan gans Israël deden, en dat zij sliepen bij de vrouwen, die met hopen samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst. En hij zeide tot hen: Waarom doet gij al zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hore van dit ganse volk? Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat het volk des HEEREN overtreedt. Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden. En de jongeling Samuël nam toe, en werd groot en aangenaam beide bij den HEERE en ook bij de mensen.
1 Samuël 2:1-26 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen bad Hanna en zei: Mijn hart springt op van vreugde in de HEERE, mijn hoorn is opgeheven in de HEERE; mijn mond is wijd open tegen mijn vijanden, want ik verheug mij in Uw heil. Er is niemand zo heilig als de HEERE, want er is niemand buiten U, en er is geen rotssteen als onze God. Spreek toch niet steeds zo bijzonder hoogmoedig, en laat niets hooghartigs uit uw mond gaan; want de HEERE is een alwetend God, en Zijn daden zijn recht. De boog van de sterken is gebroken, maar zij die struikelden, zijn met kracht omgord. Zij die verzadigd waren, hebben zich om brood verhuurd, maar zij die hongerig waren, zijn het niet meer. Zelfs de onvruchtbare heeft er zeven gebaard, maar zij die veel kinderen had, is verkommerd. De HEERE doodt en maakt levend, Hij doet in het graf neerdalen en Hij doet daaruit opkomen. De HEERE maakt arm en maakt rijk, Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij verheft de geringe uit het stof; uit het vuil verhoogt Hij de arme om hen bij edelen te doen zitten, om hen een erezetel te laten verkrijgen. Want de grondvesten van de aarde zijn van de HEERE en Hij heeft de wereld daarop geplaatst. Hij zal de voeten van Zijn gunstelingen bewaren, maar de goddelozen zullen zwijgen in de duisternis, want een man is niet sterk door eigen kracht. Zij die de HEERE ter verantwoording roepen, zullen verpletterd worden; Hij zal in de hemel over hen donderen. De HEERE zal rechtspreken over de einden der aarde; Hij zal Zijn Koning kracht geven, en de hoorn van Zijn Gezalfde opheffen. Daarna ging Elkana naar Rama, naar zijn huis, terwijl de jongen de HEERE bleef dienen onder toezicht van de priester Eli. De zonen van Eli echter waren verdorven mannen; zij kenden de HEERE niet. Want de handelwijze van deze priesters met het volk was aldus: wanneer iemand een offer bracht, kwam de knecht van de priester, terwijl het vlees kookte, met een drietandige vork in zijn hand, stak die in de kookpot, in de ketel, in de pan of in de pot, en alles wat de vork dan optrok, nam de priester voor zichzelf. Zo deden zij met al de Israëlieten die daar in Silo kwamen. Ook vóór zij het vet in rook lieten opgaan, kwam de knecht van de priester en zei tegen de man die het offer bracht: Geef dat vlees om te braden aan de priester, want hij wil geen gekookt vlees van u aannemen, maar rauw. En wanneer die man tegen hem zei: Zij moeten dat vet beslist eerst in rook laten opgaan; neem daarna maar voor uzelf zoals uw ziel verlangt, dan zei hij tegen hem: Nee, u moet het nú geven, en zo niet, dan neem ik het met geweld. Zo was de zonde van deze jongemannen voor het aangezicht van de HEERE erg groot, want de mensen verwierpen hierdoor het offer van de HEERE. Maar Samuel diende voor het aangezicht van de HEERE. Hij was een jongen, gekleed in een linnen priesterhemd. Zijn moeder maakte van jaar tot jaar een klein bovenkleed voor hem en bracht hem dat, wanneer zij met haar man kwam om het jaarlijkse offer te brengen. Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw, en zei: Moge de HEERE u nageslacht geven uit deze vrouw, vanwege dat wat zij de HEERE gebeden heeft. Vervolgens gingen zij weer terug naar zijn woonplaats. En inderdaad zag de HEERE naar Hanna om. Zij werd zwanger en baarde drie zonen en twee dochters, en de jonge Samuel werd groot bij de HEERE. Eli nu was heel oud en hoorde alles wat zijn zonen heel Israël aandeden, en ook dat zij sliepen met de vrouwen die bij de ingang van de tent van ontmoeting dienstdeden. Hij zei tegen hen: Waarom doen jullie zulke dingen, zodat ik deze wandaden van jullie te horen krijg van dit hele volk? Dit kan niet, mijn zonen! Nee, dit is geen goed bericht dat ik hoor; jullie laten het volk van de HEERE overtredingen begaan. Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen de HEERE zondigt, wie zal dan voor hem bidden? Maar zij luisterden niet naar de stem van hun vader, want de HEERE wilde hen doden. En de jonge Samuel kreeg gaandeweg meer aanzien en gunst, zowel bij de HEERE als ook bij de mensen.
1 Samuël 2:1-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart juicht in de HERE, mijn hoorn is verhoogd in de HERE. Wijd opent zich mijn mond tegen mijn vijanden, want ik verheug mij in uw hulp. Er is niemand heilig gelijk de HERE, want niemand is er buiten U, en er is geen rots gelijk onze God. Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig, geen verwaten taal kome uit uw mond. De HERE immers is een alwetend God en door Hem worden de daden getoetst. De boog der helden is verbroken, maar de wankelenden zijn met kracht omgord. Wie verzadigd waren, verhuren zich om brood, maar wie hongerig waren, mogen rusten. Zelfs een onvruchtbare baart er zeven, maar wie rijk was aan kinderen, verwelkt. De HERE doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen. De HERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij heft de geringe op uit het stof, Hij heft de arme omhoog uit het slijk, om hem te doen zitten bij edelen, en een erezetel te doen verwerven. Want de grondvesten der aarde zijn des HEREN; Hij heeft daarop het aardrijk gesteld. De voeten zijner gunstgenoten behoedt Hij, maar de goddelozen komen om in duisternis, want niet door kracht is een man sterk. Wie met de HERE twisten, worden gebroken; over hen dondert Hij in de hemel. De HERE richt de einden der aarde; Hij geeft sterkte aan zijn koning en verhoogt de hoorn van zijn gezalfde. Toen ging Elkana naar Rama, naar zijn huis, maar de jongen was in de dienst des HEREN onder toezicht van de priester Eli. De zonen van Eli nu waren nietswaardige lieden; zij rekenden niet met de HERE, noch met het recht der priesters tegenover het volk. Telkens wanneer iemand een slachtoffer bracht, kwam, zodra men het vlees ging koken, de knecht van de priester, met een drietandige vork in zijn hand en stak die in de pot of in de pan of in de ketel of in de kookpot; al wat de vork naar boven bracht, nam de priester voor zich. Zo behandelden zij alle Israëlieten, die daar te Silo kwamen. Zelfs eer zij het vet in rook deden opgaan, kwam de knecht van de priester en zeide tot de man die het slachtoffer bracht: Geef de priester vlees om te braden, want gekookt vlees wil hij van u niet aannemen, alleen rauw. Als de man hem dan antwoordde: Maar men moet het vet toch eerst in rook doen opgaan, neem dan voor u zoveel als uw hart begeert, dan zeide hij tot hem: Terstond zult gij het geven, anders neem ik het met geweld. Zo was de zonde van die jonge mannen zeer groot voor het aangezicht des HEREN, want de mensen gingen het offer des HEREN gering achten. Samuël nu diende voor het aangezicht des HEREN, een jongen, met een linnen lijfrok omgord. Zijn moeder was gewoon een kleine mantel voor hem te maken, en zij bracht hem die van jaar tot jaar, als zij met haar man ging om het jaarlijkse slachtoffer te brengen. Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zeide: De HERE geve u uit deze vrouw nakomelingen in plaats van hem die aan de HERE is afgestaan. Daarna gingen zij terug naar zijn woonplaats. En de HERE sloeg acht op Hanna, zodat zij zwanger werd en nog drie zonen en twee dochters baarde. De jonge Samuël groeide intussen op bij de HERE. Eli nu was zeer oud. Wanneer hij hoorde, wat zijn zonen geheel Israël al niet aandeden en dat zij sliepen bij de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst, zeide hij tot hen: Waarom doet gij dergelijke dingen, dat ik het gehele volk over die wandaden van u hoor spreken? Dat gaat niet, mijn zonen. Het is geen goed gerucht, dat ik hoor: zij brengen het volk des HEREN tot overtreding. Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de HERE zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden? Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de HERE wilde hen doden. Maar de jonge Samuël nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de HERE als bij de mensen.
1 Samuël 2:1-26 Het Boek (HTB)
Daarna zong Hanna een loflied voor de HERE: ‘Wat heeft de HERE mij blij gemaakt! Wat een kracht heeft Hij mij gegeven! Nu kan ik vrijuit tegen mijn vijanden spreken, want de HERE heeft mij verlost. Wat een vreugde! Niemand is zo heilig als de HERE! Er is geen andere God, geen andere Rots dan onze God. Wees niet langer trots en zelfingenomen! De HERE weet wat u hebt gedaan en zal uw daden beoordelen. Zij die machtig waren, zijn het nu niet meer! Zij die zwak waren, zijn nu sterk. Die het goed hadden, lijden nu honger. Die honger leden, zijn nu goed doorvoed. De onvruchtbare vrouw heeft nu zeven kinderen, zij die vele kinderen heeft, kan nu niet meer baren. De HERE doodt en Hij maakt levend. Hij laat de mens neerdalen in het dodenrijk en leidt hem daar ook weer uit. Sommigen geeft Hij armoede, anderen rijkdom. De één vernedert Hij, de ander wordt verhoogd. Hij helpt zwakken en armen overeind, hij haalt hen weg uit stof en slijk. Hij behandelt hen als vorsten en geeft hun eer en aanzien. Want de hele aarde is door de HERE geschapen en Hij houdt de wereld in zijn hand. Hij zal hen die Hem aanbidden beschermen, maar de goddelozen komen in duisternis om. Niemand zal slagen door zijn eigen kracht alleen. Zij die tegen de HERE vechten, worden gebroken, vanuit de hemelen laat Hij tegen hen de donder weerklinken. Hij oordeelt over de hele aarde. Hij geeft zijn Koning kracht en aan zijn Gezalfde grote eer.’ Elkana ging zonder Samuël naar Rama terug, het kind werd een dienaar van de HERE onder toezicht van de priester Eli. De zonen van Eli waren slechte mannen die niets om de HERE gaven, en ze maakten misbruik van hun priesterrechten. Zo gebeurde het regelmatig dat zij hun dienaar eropuit stuurden wanneer iemand een offer bracht. Terwijl het vlees van het offerdier werd gekookt, stak de dienaar een driepuntige vleeshaak in de pot waarbij alles wat aan de haak omhoog kwam voor de zonen van Eli was. Alle Israëlieten die naar Silo kwamen om te aanbidden, werden op die manier behandeld. Soms kwam de dienaar nog voordat het vet op het altaar in brand was gestoken en eiste het nog rauwe vlees op voordat het werd gekookt, zodat het kon worden geroosterd. Als de man die het offer bracht, antwoordde: ‘Neem zoveel u wilt, maar eerst moet het vet worden verbrand, zoals de wet voorschrijft,’ dan zei de dienaar brutaalweg: ‘Nee, ik wil het nu hebben en als ik het niet goedschiks krijg, neem ik het kwaadschiks.’ Zo zondigden de beide jongemannen ernstig in de ogen van de HERE, want ze toonden geen eerbied voor de offers van het volk aan de HERE. Samuël, een kind nog, was een dienaar van de HERE en droeg een linnen mantel, net als de priesters. Elk jaar maakte zijn moeder een mantel voor hem en bracht hem die wanneer zij en haar man hun offer kwamen brengen. Voordat zij weer naar huis gingen, zegende Eli Elkana en Hanna en vroeg God hun nog meer kinderen te geven, die de plaats konden innemen van het kind dat zij aan de HERE hadden afgestaan. En de HERE gaf Hanna nog drie zonen en twee dochters. Ondertussen groeide Samuël dicht bij de HERE op. Ook al was Eli erg oud, toch wist hij heel goed wat zijn zonen het volk aandeden, zoals dat zij sliepen met de vrouwen die bij de ingang van de tabernakel dienst deden. ‘Ik heb van het volk van de HERE vreselijke verhalen gehoord over wat jullie doen,’ zei Eli tegen zijn zonen. ‘Het is iets vreselijks het volk van de HERE te laten zondigen. Als mensen tegen elkaar zondigen, zal God hun scheidsrechter zijn. Maar als mensen zondigen tegen de HERE, wie zal het dan voor hen opnemen?’ Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de HERE had Zich al voorgenomen hen te doden. De jonge Samuël groeide op en was geliefd, zowel bij de HERE als bij de mensen.
1 Samuël 2:1-26 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen prees Hanna de Heer en zei: "Ik juich over wat de Heer heeft gedaan. Ik kan weer blij zijn en ik hoef mij niet langer te schamen. Ik leg mijn vijanden het zwijgen op. Want U bent goed geweest voor mij. Niemand is zo heilig als de Heer. Geen enkele god is als U. U bent de rots op wie we altijd kunnen vertrouwen. Niemand is als U. Praat maar niet zo trots. Heb maar niet zoveel verbeelding. De Heer weet alles. Alles wat Hij doet is goed en rechtvaardig. De wapens van helden breekt Hij. Maar mensen die wankelden geeft Hij nieuwe kracht. Wie eerst genoeg te eten hadden, moeten zich nu als knecht verhuren voor brood. Maar wie honger hadden, hebben het nu goed. Een vrouw die geen kinderen kon krijgen, krijgt zelfs zeven kinderen. Maar een vrouw die veel kinderen heeft, kan er nu geen meer krijgen. De Heer doodt en de Heer brengt weer tot leven. Hij stuurt mensen naar het dodenrijk, en haalt mensen terug uit de dood. De Heer maakt arm, en Hij maakt rijk. Sommige mensen vernedert Hij, andere eert Hij juist. Hij tilt onbelangrijke mensen op uit het stof. Arme mensen tilt Hij op uit de modder. Daarna zet Hij hen bij de belangrijke mensen en geeft Hij hun een ereplaats. Want de fundamenten van de aarde zijn van de Heer. Hij heeft de aarde daarop neergezet. Hij beschermt het leven van zijn vrienden. Maar mensen die zich niets van Hem aantrekken, sterven in het duister. Want niet door zijn eigen kracht is een mens sterk. Mensen die niet naar de Heer willen luisteren, worden gebroken. Met een stem die dreunt als de donder spreekt Hij tot hen vanuit de hemel. De Heer spreekt recht over de hele aarde. Hij maakt zijn koning machtig. De man die Hij uitgekozen en gezalfd heeft, maakt Hij sterk." Toen ging Elkana terug naar Rama. Maar de jongen bleef bij Eli in Silo om de Heer te dienen. Maar de zonen van Eli waren slecht. Ze trokken zich helemaal niets aan van de Heer. Ook niet van de wetten voor de priesters. Steeds als iemand een vlees-offer kwam brengen, kwam de knecht van de priester zodra de mensen het vlees gingen koken. Hij stak dan een grote vork in de pot, pan of ketel. Alles wat aan de vork naar boven kwam, nam hij mee voor de priester. Dat deden ze bij alle Israëlieten die daar in Silo kwamen. Zelfs nog vóórdat de mensen het vet hadden verbrand, kwam de knecht van de priester en zei tegen de man die het vlees-offer bracht: "Geef de priester een stuk vlees om te braden. Hij wil geen gekookt vlees. Geef me dus een rauw stuk." Als de man dan antwoordde: "Eerst moet het vet worden verbrand. Daarna mag je zoveel meenemen als je wil," dan zei de knecht: "Geef het nu onmiddellijk, anders neem ik het met geweld." De Heer vond het heel erg wat Eli's zonen deden. Want daardoor hadden de mensen geen ontzag meer voor de offers van de Heer. Samuel diende de Heer in het heiligdom. Hij was nog maar een jongen en droeg eenvoudige linnen kleren. Elk jaar maakte zijn moeder nieuwe kleren voor hem. Die bracht ze mee als ze met haar man meeging om het jaarlijkse vlees-offer te brengen. Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei: "Ik bid dat de Heer jullie nog meer kinderen zal geven, in de plaats van deze jongen die ze van de Heer gekregen heeft." Daarna gingen ze weer naar huis terug. En de Heer zorgde ervoor dat Hanna nog drie zonen en twee dochters kreeg. Intussen groeide de jonge Samuel op bij de Heer. Eli was inmiddels erg oud. Hij hoorde wel wat zijn zonen Israël aandeden. Ook dat ze naar bed gingen met de vrouwen die in grote aantallen naar de ingang van de tent van ontmoeting kwamen om daar als hoer te werken. Dan zei hij tegen hen: "Waarom doen jullie dat? Iedereen heeft het over de schandalige dingen die jullie doen. Daar moeten jullie mee ophouden, jongens! Want het is niet goed wat jullie doen. Het is jullie schuld dat de mensen geen ontzag meer hebben voor de Heer. Als mensen verkeerd doen tegen elkaar, zullen de rechters over hen rechtspreken. Maar als iemand verkeerd doet tegen de Heer, wie zal dan voor hem opkomen?" Maar ze luisterden niet naar hun vader. Want de Heer had besloten hen te doden. Maar voor de jonge Samuel hadden de mensen steeds meer respect. De Heer en de mensen hielden van hem.