1 Koningen 6:1-38
1 Koningen 6:1-38 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. En dat huis, hetwelk de koning Salomo den HEERE bouwde, was van zestig ellen in zijn lengte, en van twintig in zijn breedte, en van dertig ellen in zijn hoogte. En het voorhuis, vooraan den tempel van dat huis, was in zijn lengte van twintig ellen, naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte, vooraan het huis. En hij maakte vensteren aan het huis van gesloten uitzichten. En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kameren, aan de wanden van het huis rondom, beide van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkameren rondom. De onderste kamer was van vijf ellen in haar breedte, en de middelste van zes ellen in haar breedte, en de derde van zeven ellen in haar breedte; want hij had aan het huis rondom buitenwaarts inkortingen gemaakt, opdat zij zich niet hielden in de wanden van het huis. Het huis nu, als het gebouwd werd, werd met volmaakten steen, zoals dezelve toegevoerd was, gebouwd; zodat geen hameren, noch bijl of enig ijzeren gereedschap gehoord werd in het huis, als het gebouwd werd. De deur der middelste zijkamer was aan de rechterzijde van het huis; en door wenteltrappen ging men tot de middelste zijkamer, en van de middelste tot de derde. Alzo bouwde hij het huis, en volmaakte het; en bedekte dat huis met gewelven en rijen van cederen. Hij bouwde ook de kameren aan het ganse huis, van vijf ellen in haar hoogte; en hij voegde ze vast aan dat huis met cederenhout. Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Salomo, zeggende: Aangaande dit huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt in Mijn inzettingen, en doet Mijn rechten, en onderhoudt al Mijn geboden, wandelende in dezelve; zo zal Ik Mijn woord met u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; En Ik zal in het midden der kinderen Israëls wonen; en Ik zal Mijn volk Israël niet verlaten. Alzo bouwde Salomo dat huis en volmaakte hetzelve. Ook bouwde hij de wanden van het huis van binnen met cederen planken; van den vloer des huizes tot aan het dak der wanden, beschoot hij ze van binnen met hout; en overdekte den vloer van het huis met dennen planken. Daartoe bouwde hij twintig ellen met cederen planken aan de zijden van het huis, van den vloer af tot de wanden; dit bouwde hij Hem van binnen tot een aanspraakplaats, tot het heilige der heiligen. Dat huis nu was van veertig ellen, namelijk de tempel, die vooraan was. En het ceder aan het huis inwendig was gesneden met knoppen en open bloemen; en het was al ceder, geen steen werd gezien. En de aanspraakplaats bereidde hij inwaarts in het huis, om de ark des verbonds des HEEREN daar te zetten. En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte, en van twintig ellen in breedte, en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. En Salomo overtoog het huis van binnen met gesloten goud; en hij toog voor de aanspraakplaats een voorhang henen door met gouden ketenen, en overtoog dien met goud. Alzo overtoog hij het ganse huis met goud, totdat het ganse huis volmaakt was; daartoe overtoog hij met goud het gehele altaar, dat voor de aanspraakplaats was. In de aanspraakplaats nu maakte hij twee cherubs van olieachtig hout; elks hoogte was tien ellen. En van vijf ellen was de ene vleugel des cherubs, en van vijf ellen de andere vleugel des cherubs; van het einde van zijn enen vleugel, tot aan het einde van zijn anderen vleugel, waren tien ellen. Alzo was de andere cherub van tien ellen; beide cherubs hadden enerlei maat, en enerlei snede. De hoogte van den enen cherub was van tien ellen, en alzo van den anderen cherub. En hij zette deze cherubs in het midden van het binnenste huis; en de cherubs spreidden de vleugelen uit, zodat de vleugel des enen raakte aan dezen wand, en de vleugel des anderen cherubs raakte aan den anderen wand; en hun vleugelen naar het midden van het huis raakten vleugel aan vleugel. En hij overtoog deze cherubs met goud. En al de wanden van het huis, in het ronde, graveerde hij met uitgesneden graveringen van cherubs, en van palmbomen, en open bloemen, van binnen en van buiten. Daartoe overtoog hij den vloer van het huis met goud van binnen en van buiten. En aan den ingang der aanspraakplaats maakte hij deuren van olieachtig hout; de bovendorpel met de posten was het vijfde deel des wands. De twee deuren ook waren van olieachtige bomen; en hij graveerde daarop graveringen van cherubs, en van palmbomen, en van open bloemen, dewelke hij met goud overtoog; ook trok hij goud over de cherubs en over de palmbomen. En alzo maakte hij aan de deur des tempels posten van olieachtige bomen, uit het vierde deel van den wand. En de twee deuren waren van dennenhout; de twee zijden der ene deur waren omdraaiende; alzo waren de twee gegraveerde zijden der andere deur omdraaiende. En hij graveerde ze met cherubs, en palmbomen, en open bloemen, dewelke hij met goud overtoog, gericht naar het uitgesnedene. Daarna bouwde hij het binnenste voorhof van drie rijen gehouwen stenen, en een rij cederen balken. In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.
1 Koningen 6:1-38 Herziene Statenvertaling (HSV)
Het gebeurde nu in het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit het land Egypte, in het vierde jaar van het koningschap van Salomo over Israël, in de maand Ziv (dat is de tweede maand), dat hij het huis van de HEERE bouwde. En het huis, dat de koning Salomo voor de HEERE bouwde, was zestig el in zijn lengte, twintig el in zijn breedte en dertig el in zijn hoogte. En de voorhal, vóór aan de grote zaal van het huis, was twintig el in zijn lengte, overeenkomstig de breedte van het huis, en tien el in zijn breedte, vóór aan het huis. Hij maakte voor het huis vensters voorzien van kozijnen met traliewerk. En rondom tegen de muur van het huis bouwde hij een uitbouw, tegen de muren van het huis rondom, zowel van de grote zaal als van het binnenste heiligdom. Zo maakte hij zijkamers rondom. De onderste verdieping van deze uitbouw was vijf el in zijn breedte, de middelste was zes el in zijn breedte, en de derde was zeven el in zijn breedte, want hij had aan het huis rondom aan de buitenkant uitdiepingen gemaakt, zonder in te grijpen in de muren van het huis. Het huis nu werd, toen het gebouwd werd, met afgewerkte stenen gebouwd, zoals die waren aangevoerd, zodat geen hamers of bijlen of enig ander ijzeren gereedschap in het huis gehoord werden toen het gebouwd werd. De ingang van de middelste zijkamer bevond zich aan de rechterzijde van het huis. En met wenteltrappen ging men naar boven naar de middelste verdieping en van de middelste naar de derde. Zo bouwde hij het huis en voltooide het. Hij bedekte het huis met dwarsbalken en rijen van ceders. Hij bouwde ook de uitbouw tegen heel het huis, vijf el in zijn hoogte, en hij bevestigde die aan het huis met cederhout. Toen kwam het woord van de HEERE tot Salomo: Wat dit huis betreft, dat u aan het bouwen bent, als u overeenkomstig Mijn verordeningen wandelt, Mijn bepalingen houdt, al Mijn geboden in acht neemt door overeenkomstig daarmee te wandelen, dan zal ik Mijn woord, dat Ik tot uw vader David gesproken heb, aan u gestand doen. Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal Mijn volk Israël niet verlaten. Zo bouwde Salomo het huis en voltooide het. Ook bouwde hij de wanden van het huis vanbinnen met cederhouten planken. Van de vloer van het huis tot aan de wanden ter hoogte van het dak overdekte hij ze vanbinnen met hout. Hij overdekte de vloer van het huis met planken van cipressen. Verder bouwde hij de laatste twintig el vanaf de achterzijde van het huis met cederhouten planken tot een vertrek, vanaf de vloer tot aan de wanden ter hoogte van het dak. Hij bouwde het voor Hem binnenin tot een binnenste heiligdom, tot het heilige der heiligen. Het huis nu was veertig el, dat wil zeggen de grote zaal aan de voorzijde. Het cederhout van het huis aan de binnenkant was voorzien van houtsnijwerk met kolokwinten en ontluikende bloemen. Het was één en al cederhout, er was geen steen te zien. Het binnenste heiligdom midden in het huis maakte hij binnenin gereed, om daar de ark van het verbond van de HEERE te plaatsen. Het binnenste heiligdom vooraan was twintig el in zijn lengte, twintig el in zijn breedte en twintig el in zijn hoogte. Hij overtrok die met bladgoud. Ook overtrok hij het altaar van cederhout daarmee. Salomo overtrok het huis vanbinnen met bladgoud, en hij hing gouden kettingen voor het binnenste heiligdom, dat hij met goud overtrokken had. Zo overtrok hij het hele huis met goud, totdat heel het huis voltooid was. Verder overtrok hij het hele altaar dat bij het binnenste heiligdom hoorde, met goud. In het binnenste heiligdom maakte hij twee cherubs van olijfwilgenhout, elk tien el in zijn hoogte. Nu was de ene vleugel van de cherub vijf el en de andere vleugel van de cherub was ook vijf el. De afstand van het einde van zijn ene vleugel tot aan het einde van zijn andere vleugel was tien el. Ook de andere cherub was tien el. Beide cherubs hadden één maat en één vorm. De hoogte van de ene cherub was tien el, evenals die van de andere cherub. Hij zette de cherubs midden in het binnenste huis. De cherubs spreidden hun vleugels zo uit, dat de vleugel van de ene de ene wand raakte, en de vleugel van de andere cherub de andere wand raakte. En hun andere vleugels raakten elkaar in het midden van het huis, vleugel aan vleugel. Hij overtrok de cherubs met goud. En op alle wanden van het huis rondom bracht hij graveringen van houtsnijwerk aan: cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen, vanbinnen en vanbuiten. En de vloer van het huis overtrok hij vanbinnen en vanbuiten met goud. Voor de ingang van het binnenste heiligdom maakte hij deuren van olijfwilgenhout. Het raamwerk van de deurposten vormde een vijfhoek. De twee deuren waren ook van olijfwilgenhout. Hij bracht er houtsnijwerk op aan: cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen, die hij met goud overtrok. Ook op de cherubs en op de dadelpalmen bracht hij goud aan. Zo maakte hij ook voor de ingang van de grote zaal deurposten van olijfwilgenhout, vierhoekig in vorm, met twee deuren van cipressenhout. Twee zijden van de ene deur waren draaibaar en twee zijden van de andere deur waren draaibaar. Hij bracht er houtsnijwerk op aan: cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen, die hij overtrok met goud, glad uitgeslagen over het gegraveerde. Daarna bouwde hij de binnenste voorhof van drie lagen gehouwen stenen en een laag balken van cederhout. In het vierde jaar werd de fundering van het huis van de HEERE gelegd, in de maand Ziv. En in het elfde jaar, in de maand Bul, dat is de achtste maand, had hij de bouw van het huis voltooid, helemaal volgens de afspraken erover en helemaal volgens de bepaling daaromtrent. Dus bouwde hij het in zeven jaar.
1 Koningen 6:1-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
In het vierhonderd tachtigste jaar na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, in het vierde jaar van Salomo’s regering over Israël, in de maand Ziw, dat is de tweede maand, bouwde hij het huis voor de HERE. Het huis dat koning Salomo voor de HERE bouwde, was zestig el lang, twintig el breed en dertig el hoog. De voorhal aan de voorzijde van de hoofdzaal van het huis was twintig el lang over de breedte van het huis en tien el diep, vóór aan het huis. Ook maakte hij aan het huis vensters van eng latwerk. Voorts bouwde hij tegen de muur van het huis een aanbouw, rondom tegen de muren van het huis, rondom tegen de hoofdzaal en de achterzaal; en hij maakte die rondom met verdiepingen. De benedenste verdieping had een breedte van vijf el, de middelste van zes el en de derde van zeven el, want hij bracht aan het huis rondom van buiten inkortingen aan om niet in de muren van het huis in te hoeven grijpen. Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis. De toegang tot de benedenste verdieping was aan de rechtervleugel van het huis, en met wenteltrappen ging men op naar de middelste en van de middelste naar de derde. Toen hij de bouw van het huis voltooid had, dekte hij het huis bij wijze van vakken en rijen met cederhout. En nadat hij de aanbouw tegen het gehele huis opgetrokken had, (elke verdieping) vijf el hoog, betimmerde hij het huis met cederhout. En het woord des HEREN kwam tot Salomo: Aangaande dit huis, dat gij bezig zijt te bouwen – indien gij in mijn inzettingen wandelt, mijn verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door daarnaar te wandelen, zal Ik aan u het woord gestand doen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb, dat Ik te midden der Israëlieten zal wonen en mijn volk Israël niet zal verlaten. Toen Salomo de bouw van het huis voltooid had, betimmerde hij de muren van het huis van binnen met cederen planken; van de vloer van het huis af tot de balken van de zoldering overtrok hij ze van binnen met hout; hij bedekte echter de vloer van het huis met cypressen planken. Voorts schoot hij de twintig el achter aan het huis af met cederen planken, van de vloer af tot de balken, en bouwde het daarbinnen tot een achterzaal, tot het heilige der heiligen. En veertig el mat het huis, namelijk de hoofdzaal, daarvóór. En cederhout was aan het huis van binnen: beeldwerk van kolokwinten en open bloemknoppen; het was alles cederhout, er was geen steen te zien. Zo richtte hij binnen in het huis een achterzaal in, om daar de ark van het verbond des HEREN te plaatsen. De achterzaal nu was twintig el lang, twintig el breed en twintig el hoog, en hij overtrok die met gedegen goud; hij maakte ook een altaar van cederhout. En Salomo overtrok het huis van binnen met gedegen goud, en liet (een voorhangsel) lopen aan gouden kettingen vóór de achterzaal, die hij met goud overtrokken had. Ja, het gehele huis overtrok hij met goud, totdat het gehele huis daarmede bedekt was; ook overtrok hij het gehele altaar dat bij de achterzaal behoorde, met goud. Voorts maakte hij in de achterzaal twee cherubs van oleasterhout van tien el hoog. Vijf el was de ene vleugel van de cherub en vijf el was de andere vleugel van de cherub; tien el van het ene tot het andere einde van zijn vleugels. De andere cherub was ook tien el; de beide cherubs hadden dezelfde maat en dezelfde gedaante. De hoogte van de ene cherub was tien el en evenzo die van de andere cherub. Hij plaatste de cherubs in het binnenste vertrek en zij spreidden hun vleugels uit, zodat de vleugel van de ene aan de ene muur raakte, en de vleugel van de andere cherub aan de andere muur, terwijl hun vleugels aan elkander raakten in het midden van het huis. En hij overtrok de cherubs met goud. En op al de muren van het huis rondom, die van de binnenste en van de buitenste zaal, bracht hij ingesneden beeldwerk aan: cherubs, palmen en open bloemknoppen. Ook de vloer van het huis, die van de binnenste en van de buitenste zaal, bedekte hij met goud. Als toegang tot de achterzaal maakte hij deuren van oleasterhout; het geraamte der posten vormde een vijfhoek. De beide deurvleugels waren van oleasterhout, en hij bracht daar beeldwerk op aan: cherubs, palmen en open bloemknoppen, en overtrok ze met goud; hij legde het goud op de cherubs en de palmen. Evenzo maakte hij voor de toegang naar de hoofdzaal posten van oleasterhout, die een vierhoek vormden, en twee deurvleugels van cypressehout, de ene deurvleugel met twee draaibare vleugelhelften en de andere deurvleugel met twee draaibare vleugelhelften. En hij bracht daar cherubs, palmen en open bloemknoppen op aan en overtrok het met goud, dun uitgeslagen over het graveerwerk. Hij ommuurde de binnenste voorhof met drie rijen gehouwen stenen en één rij gehouwen cederen balken. In het vierde jaar werd het huis des HEREN gegrondvest, in de maand Ziw, en in het elfde jaar, in de maand Bul, dat is de achtste maand, was het huis in al zijn onderdelen en geheel volgens bestek voltooid; hij bouwde het dus in zeven jaar.
1 Koningen 6:1-38 Het Boek (HTB)
In de lente van het vierde regeringsjaar van koning Salomo begon deze met de eigenlijke bouw van de tempel. Dit was vierhonderdtachtig jaar nadat het volk Israël uit de slavernij in Egypte was bevrijd. De tempel was 27 meter lang, 9 meter breed en 13,5 meter hoog. Het voorportaal van de tempel was 9 meter lang en 4,5 meter diep. Overal in het gebouw werden smalle ramen aangebracht. Over de volle lengte van de tempel werd aan beide zijden, langs de buitenmuren, een aanbouw met kamers gemaakt. Deze aanbouw telde drie verdiepingen, waarvan de onderste 2,25 meter, de middelste 2,7 meter en de bovenste 3,15 meter breed was. De kamers waren aan de tempelmuren bevestigd met balken die op blokken rustten die uit de muur staken, de balken zaten dus niet in de muur vast. De stenen die voor de bouw van de tempel werden gebruikt, waren in de steengroeve pasklaar gemaakt. De hele bouw werd uitgevoerd zonder dat ook maar ergens het geluid van een hamer, bijl of ander gereedschap werd vernomen op het bouwterrein. De onderste verdieping met kamers was vanaf de rechterkant van de tempel toegankelijk en daar liep ook een wenteltrap omhoog naar de tweede verdieping. Een andere trap leidde van de tweede naar de derde verdieping. Toen de bouw van de tempel was voltooid, dekte Salomo alles, ook de balken en pilaren, af met cederhouten panelen. Zoals gezegd, stond langs de zijden van de tempel een aanbouw met cederhouten balken bevestigd aan de tempelmuren. Elke verdieping van deze aanbouw was 2,25 meter hoog. Toen gaf de HERE Salomo de volgende boodschap over de tempel die hij aan het bouwen was: ‘Als u doet wat Ik zeg en al mijn geboden gehoorzaamt, zal Ik doen wat Ik tegen uw vader David heb gezegd: Ik zal te midden van de Israëlieten wonen en hen nooit in de steek laten.’ Daarna voltooide Salomo de bouw van de tempel. Het hele interieur, van de vloer tot aan het dak, was betimmerd met cederhout en op de vloer lagen planken van cipressenhout. De negen meter lange kamer aan het uiterste einde van de tempel—het Heilige der Heiligen—was eveneens van de vloer tot aan het dak met cederhout betimmerd. Het overige deel van de tempel, buiten het Heilige der Heiligen, was achttien meter lang. Door de hele tempel was de cederhouten betimmering versierd met houtsnijwerk van bloemknoppen en geopende bloemen. Van de stenen muur was niets meer te zien. De achterste kamer was de plaats waar de ark van het verbond van de HERE geplaatst zou worden. Dit binnenste heiligdom was negen meter lang, breed en hoog. De muren en het plafond werden overtrokken met puur goud en Salomo maakte een cederhouten altaar voor deze kamer. Daarna overtrok hij ook het interieur van de rest van de tempel met goud, inclusief het cederhouten altaar dat voor het Heilige der Heiligen stond. Tevens vervaardigde hij een gordijn, hangend aan gouden kettingen, dat de toegang tot het Heilige der Heiligen afsloot. In het binnenste heiligdom plaatste Salomo twee afbeeldingen van engelen van olijfhout, elk 4,5 meter hoog. Zij werden zó neergezet dat hun uitgestrekte vleugels van muur tot muur reikten en hun andere vleugels elkaar in het midden van de kamer raakten. Elke vleugel was 2,25 meter lang, zodat iedere engel van vleugeltip tot vleugeltip 4,5 meter mat. De beide engelen werden overtrokken met goud. Engelenfiguren, palmbomen en open bloemen werden uitgesneden in de muren van de beide kamers in de tempel en de vloer van de beide vertrekken werd overtrokken met goud. De deurposten van de ingang tot het binnenste heiligdom namen een vijfde deel van de breedte van de muur in beslag en de twee olijfhouten deuren van de toegang waren ook versierd met uitgesneden figuren van cherubs, palmbomen en open bloemen, alles weer overtrokken met goud. Daarna maakten zij de olijfhouten deurposten van de ingang van de tempel, die een kwart van de breedte van de muur besloegen. Er waren twee vouwdeuren van cipressenhout en elke deur was zo geconstrueerd dat hij door middel van scharnieren tegen de muur kon worden geklapt. Ook in deze deuren waren cherubs, palmbomen en bloemen uitgesneden die zorgvuldig met goud waren overtrokken. De muur van de binnenste voorhof bestond uit drie rijen uitgehouwen stenen en één rij cederhouten stammen. De fundering voor de tempel werd gelegd in de tweede maand van het vierde regeringsjaar van Salomo en het hele gebouw was volledig afgebouwd in de achtste maand van zijn elfde regeringsjaar. De bouw duurde dus zeven jaar.
1 Koningen 6:1-38 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen Salomo vier jaar koning van Israël was, begon hij in de maand Zif (dat is de tweede maand) met de bouw van de tempel voor de Heer. Het was toen 480 jaar geleden dat Israël uit Egypte was vertrokken. De tempel die koning Salomo voor de Heer liet bouwen, was 60 el (27 m) lang, 20 el (9 m) breed en 30 el (13,50 m) hoog. De voorhal aan de voorkant van de voorzaal van de tempel was 20 el (9 m) lang, dus net zo breed als de tempel, en 10 el (4,50 m) breed. In de muren van de tempel liet hij ramen maken met een traliewerk van smalle latjes. Verder liet hij rondom tegen de buitenmuur van de tempel een aanbouw maken, dus rondom tegen de voorzaal en de achterzaal. Die aanbouw had drie verdiepingen. De onderste verdieping was 5 el (2,25 m) breed, de middelste was 6 el (2,70 m) breed en de bovenste was 7 el breed (3,15 m). Dat kwam doordat hij de buitenmuren had laten inspringen, zodat hij geen steunpilaren voor de galerijen hoefde te maken. De stenen voor de tempel werden bij de steengroeve al helemaal op de goede maat gemaakt. Bij de bouw was dus geen lawaai van hamers, beitels of andere ijzeren gereedschappen te horen. De ingang voor de onderste galerij was aan de rechterkant van de tempel. Van daar ging een wenteltrap naar de middelste galerij en van de middelste naar de bovenste galerij. Toen de tempel af was, liet hij er een plat dak op maken van balken en planken van cederhout. De galerijen van de aanbouw waren 5 el (2,25 m) hoog. De aanbouw werd met balken van cederhout aan het hoofdgebouw vastgemaakt. En de Heer zei tegen Salomo: + "Als je Mij gehoorzaamt en je houdt aan mijn wetten en leefregels, zal Ik doen wat Ik je vader David heb beloofd: Ik zal bij de Israëlieten wonen in de tempel die jij nu voor Mij aan het bouwen bent. En Ik zal mijn volk Israël niet verlaten." Zo bouwde Salomo de tempel. Toen de buitenkant klaar was, liet hij de binnenkant van alle muren vanaf de vloer tot aan het plafond betimmeren met planken van cederhout. De vloer werd bedekt met planken van cipressenhout. Verder liet hij achter in de tempel een scheidingswand van cederhout maken. De ruimte daarachter was 20 el (9 m) vanaf de wand tot de achtermuur. De scheidingswand liep vanaf de vloer tot aan het plafond. Die achterzaal werd de allerheiligste kamer. En de voorzaal, de heilige kamer, was 40 el (18 m) vanaf de deur tot de wand. De binnenkant werd helemaal betimmerd met cederhout en versierd met houtsnijwerk van knoppen en bloemen. Alles was van cederhout. Nergens was nog steen te zien. Zo liet hij dus binnen in de tempel een achterzaal maken waar de kist van het verbond van de Heer zou komen te staan. De achterzaal was 20 el (9 m) lang, 20 el breed en 20 el hoog. Hij werd van binnen helemaal bedekt met zuiver goud. Salomo liet ook het wierook-altaar, dat van cederhout was, helemaal met goud bedekken. De binnenkant van de tempel liet hij met zuiver goud bedekken. Hij liet een gordijn maken dat aan gouden kettingen hing, vóór de achterzaal die hij met goud had laten bedekken. Het hele huis liet hij van onder tot boven met goud bedekken. Ook het wierook-altaar vóór de achterzaal werd helemaal met goud bedekt. In de achterzaal liet hij twee engelen van olijfhout maken. Elke engel was 10 el (4,50 m) hoog. De vleugels van de engelen waren 5 el (2,25 m) lang. Van de top van de ene vleugel tot de top van de andere vleugel was 10 el (4,50 m). De andere engel was ook 10 el hoog. De twee engelen waren even groot en zagen er hetzelfde uit. Ze waren allebei 10 el hoog. De engelen werden midden in de achterzaal neergezet. Ze stonden met gespreide vleugels. De vleugel van de ene engel raakte de ene muur, en de vleugel van de andere engel raakte de andere muur. En de twee andere vleugels van de twee engelen raakten elkaar in het midden van de kamer. Ook deze engelen liet hij met goud bedekken. Alle muren van de tempel, dus van de voorzaal en van de achterzaal, liet hij met houtsnijwerk versieren. Er werden engelen, palmbomen en bloemen in uitgesneden. De vloer van de voorzaal en van de achterzaal liet hij met goud bedekken. Voor de ingang van de achterzaal liet hij deuren van olijfhout maken. Die waren samen één vijfde deel van de breedte van de wand. De twee deuren werden versierd met houtsnijwerk: hij liet er engelen, palmbomen en bloemen in uitsnijden. Daarna werden ze met goud bedekt. Verder liet hij voor de ingang van de voorzaal deurposten van olijfhout maken. Die waren samen één kwart van de breedte van de wand. De twee deuren waren van cipressenhout. Het waren vouwdeuren die in het midden scharnierden. Hij liet daar engelen, palmbomen en bloemen in uitsnijden. Die liet hij met goud bedekken. Vóór het gebouw kwam een plein met daaromheen een muur. Die was opgebouwd uit drie rijen uitgehakte stenen en een rij balken van cederhout. Toen Salomo vier jaar koning was, werd in de maand Zif het fundament van de tempel van de Heer gelegd. Toen hij elf jaar koning was, in de maand Bul (dat is de achtste maand) was de tempel helemaal volgens plan gebouwd. Hij had er dus zeven jaar over gedaan om de tempel te bouwen.