1 Koningen 3:16-28

1 Koningen 3:16-28 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Toen kwamen er twee vrouwen, die hoeren waren, tot den koning; en zij stonden voor zijn aangezicht. En de ene vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen in één huis; en ik heb bij haar in dat huis gebaard. Het is nu geschied op den derden dag na mijn baren dat deze vrouw ook gebaard heeft; en wij waren te zamen, geen vreemde was met ons in dat huis, behalve ons tweeën in het huis. En de zoon dezer vrouw is des nachts gestorven, omdat zij op hem gelegen had. En zij stond ter middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, als uw dienstmaagd sliep, en legde hem in haar schoot, en haar doden zoon legde zij in mijn schoot. En ik stond in de morgen op, om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar ik lette in den morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. Toen zeide de andere vrouw: Neen, maar die levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon; gene daarentegen zeide: Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon! Alzo spraken zij voor het aangezicht des konings. Toen zeide de koning: Deze zegt: Dit is mijn zoon, die leeft, maar uw zoon is het, die dood is; en die zegt: Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende mijn zoon. Verder zeide de koning: Haalt mij een zwaard; en zij brachten een zwaard voor het aangezicht des konings. En de koning zeide: Doorsnijdt dat levende kind in tweeën, en geeft de ene een helft, en de andere een helft. Maar de vrouw, welker zoon de levende was, sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak over haar zoon), en zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, en dood het geenszins; deze daarentegen zeide: Het zij noch het uwe noch het mijne, doorsnijdt het. Toen antwoordde de koning, en zeide: Geeft aan die het levende kind, en doodt het geenszins; die is zijn moeder. En geheel Israël hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht des konings; want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem was, om recht te doen.

1 Koningen 3:16-28 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen kwamen er twee vrouwen, hoeren, bij de koning, en zij gingen voor hem staan. De ene vrouw zei: Och, mijn heer, ik en deze vrouw wonen in één huis, en ik heb bij haar in huis een kind gebaard. Het gebeurde op de derde dag nadat ik gebaard had, dat deze vrouw ook een kind baarde. Nu waren wij samen, geen vreemde was er bij ons in huis; alleen wij tweeën waren in huis. Toen is de zoon van deze vrouw 's nachts gestorven, omdat zij op hem gelegen had. En zij is midden in de nacht opgestaan, heeft mijn zoon bij mij weggenomen, terwijl uw dienares sliep, en heeft hem in haar schoot gelegd; en haar dode zoon legde zij in mijn schoot. Toen ik 's morgens opstond om mijn zoon te voeden, zie, hij was dood. Diezelfde morgen echter bekeek ik hem goed, en zie, het was mijn zoon niet, die ik gebaard had. Toen zei de andere vrouw: Niet waar, de levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon. De eerste zei daarentegen: Niet waar, de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon! Zo spraken zij ten overstaan van de koning. Toen zei de koning: Deze zegt: Dit is mijn zoon, de levende, en uw zoon is de dode, en die zegt: Niet waar, uw zoon is de dode en mijn zoon is de levende. Vervolgens zei de koning: Breng mij een zwaard; en zij brachten een zwaard bij de koning. En de koning zei: Snijd dat levende kind in tweeën, en geef de helft aan de één en de helft aan de ander. Maar de vrouw van wie de levende zoon was – want haar medelijden werd opgewekt vanwege haar zoon – zei tegen de koning: Och, mijn heer! Geef haar het levende kind, en dood het in geen geval. Maar de ander zei: Het zal niet voor mij en ook niet voor u zijn, snijd het doormidden. Toen antwoordde de koning en zei: Geef haar het levende kind, en dood het in geen geval: zij is zijn moeder. En heel Israël hoorde het oordeel dat de koning geveld had, en men had ontzag voor de koning, want zij zagen dat de wijsheid van God in hem was om recht te doen.

1 Koningen 3:16-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toentertijd kwamen twee vrouwen, hoeren, tot de koning en stelden zich vóór hem. En de ene vrouw zeide: Met uw verlof, mijn heer, ik en deze vrouw wonen in één huis, en ik heb bij haar in huis gebaard. Op de derde dag nadat ik gebaard had, heeft ook deze vrouw gebaard, en wij waren tezamen, er was geen vreemde bij ons in huis; alleen wij tweeën waren in huis. Toen is de zoon van deze vrouw des nachts gestorven, doordat zij op hem gelegen had. En zij is te middernacht opgestaan en heeft mijn zoon naast mij weggenomen, terwijl uw dienstmaagd sliep, en heeft hem in haar schoot gelegd, en haar dode zoon heeft zij in mijn schoot gelegd. Toen ik des morgens opstond om mijn zoon te voeden, zie, hij was dood; maar ik gaf in de morgen acht op hem, en zie, het was niet de zoon, die ik gebaard had. Doch de andere vrouw zeide: Niet waar! de levende is mijn zoon en de dode is uw zoon. En deze zeide weer: Niet waar! de dode is uw zoon en de levende is mijn zoon. Zo krakeelden zij in tegenwoordigheid van de koning. Toen zeide de koning: De ene zegt: Deze, de levende, is mijn zoon, en de dode is uw zoon; en de andere zegt: Niet waar! de dode is uw zoon en de levende is mijn zoon. Daarop zeide de koning: Haalt mij een zwaard. En zij brachten een zwaard bij de koning. En de koning zeide: Snijdt het levende kind in tweeën en geeft de helft aan de ene en de helft aan de andere. Toen sprak de vrouw, van wie het levende kind was, tot de koning, omdat haar moederlijk gevoel voor haar zoon was opgewekt; zij zeide dan: Met uw verlof, mijn heer, geeft haar het levende kind, maar doodt het in geen geval. Doch de andere zeide: Het zal noch van mij noch van u zijn, snijdt door. Toen antwoordde de koning en zeide: Geeft haar het levende kind en doodt het in geen geval: zij is de moeder. Toen geheel Israël het oordeel vernam, dat de koning had uitgesproken, werden zij met ontzag voor de koning vervuld, want zij merkten, dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen.

1 Koningen 3:16-28 Het Boek (HTB)

Korte tijd later kwamen twee prostituees bij de koning om hem een meningsverschil voor te leggen. ‘Koning,’ begon de ene, ‘wij tweeën wonen in hetzelfde huis en nog niet zo lang geleden kreeg ik een baby. Toen hij drie dagen oud was, kreeg deze vrouw ook een baby. Maar haar kind stierf in de loop van de nacht, doordat zij zich in bed omdraaide en het kind stikte door haar gewicht. Zij stond op en pakte mijn zoon bij mij uit bed terwijl ik sliep, legde haar dode kind in mijn armen en nam mijn kind mee naar bed. Toen ik ʼs morgens mijn baby wilde voeden, was hij dood. Maar toen het buiten licht werd, zag ik dat het mijn zoon helemaal niet was.’ De andere vrouw mengde zich in het gesprek en zei: ‘Het was haar zoon wel! Het levende kind is van mij.’ ‘Nee,’ zei de eerste vrouw, ‘het dode kind is van jou en het levende is van mij.’ En zo ruzieden zij maar door waar de koning bij was. Toen nam koning Salomo het woord en zei: ‘Laten we de feiten eens op een rijtje zetten: u zegt allebei dat het levende kind van u is en ieder van u zegt dat het dode kind aan de ander toebehoort. Goed, breng mij een zwaard.’ Er werd hem een zwaard gebracht. Hij zei: ‘Snijd het levende kind in tweeën en geef iedere vrouw een helft.’ De vrouw die werkelijk de moeder van het levende kind was en die veel van haar kind hield, schreeuwde echter: ‘Nee, heer! Geef haar het kind dan maar, dood het niet!’ Maar de andere vrouw zei: ‘Nee, het zal niet van jou en niet van mij zijn, verdeel het maar tussen ons beiden.’ En de koning zei: ‘Dood de baby niet. Geef hem aan de vrouw die hem in leven wil laten, want zij is de echte moeder.’ Het nieuws over deze beslissing van de koning verspreidde zich al snel door het hele land en iedereen sprak met ontzag over de grote wijsheid die God hem had gegeven om recht te kunnen spreken.

1 Koningen 3:16-28 BasisBijbel (BB)

Op een keer kwamen er twee vrouwen bij de koning. Het waren twee hoeren. De ene vrouw zei: "Mijn heer de koning, deze vrouw en ik wonen samen in een huis. Ik heb bij haar in huis een kind gekregen. Drie dagen later kreeg zij ook een kind. Alleen wij tweeën waren thuis. Verder was er niemand. 's Nachts is háár kind gestorven, doordat ze op hem is gaan liggen. Toen is ze midden in de nacht opgestaan. En terwijl ik lag te slapen, heeft ze mijn zoon die naast me lag, omgeruild voor haar dode zoon. Toen ik 's morgens opstond om mijn zoon te voeden, zag ik dat hij dood was. Maar toen ik goed keek, zag ik dat het niet míjn kind was!" Maar de andere vrouw zei: "Niet waar! Het levende kind is van mij en het dode kind is van jou." De eerste vrouw zei weer: "Niet waar! Het dode kind is van jou en het levende is van mij." Zo stonden ze daar voor de koning ruzie te maken. Toen zei de koning: "Jullie zeggen allebei: 'De levende zoon is van mij, en de dode is van jou.' Breng me een zwaard." Een dienaar haalde een zwaard. En de koning zei: "Snijd het levende kind in tweeën. Geef de ene helft aan de ene vrouw en de andere helft aan de andere vrouw." Toen riep de vrouw die de moeder was van het levende kind: "Alstublieft, mijn heer de koning, geef haar het levende kind dan maar! Dood het alstublieft niet!" Want omdat ze de moeder was, hield ze van het kind. Maar de andere vrouw zei: "Snijd het kind maar door. Dan hebben we tenminste allebei niets." Toen wees de koning naar de eerste vrouw en zei: "Geef haar het levende kind en dood het niet. Want zij is de moeder." Toen de Israëlieten hoorden hoe de koning de rechtszaak van de twee vrouwen had opgelost, kregen ze diep ontzag voor hun koning. Want ze merkten dat Gods wijsheid in hem was.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid