1 Kronieken 17:16-27

1 Kronieken 17:16-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toen ging koning David naar binnen, zette zich neder voor het aangezicht des HEREN en zeide: Wie ben ik, HERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? En dit was nog te weinig in uw ogen, o God; daarom hebt Gij aangaande het huis van uw knecht gesproken over de verre toekomst, en in mij een rij mensen gezien in opgaande lijn, HERE God. Wat zou David nog kunnen toevoegen aan de eer, die Gij uw knecht bewijst? Gij kent uw knecht. HERE, ter wille van uw knecht en naar uw hart hebt Gij al dit grote gedaan en al deze grote dingen verkondigd. HERE, niemand is U gelijk, en geen God is er behalve Gij naar al wat wij met onze oren gehoord hebben. En welk volk is gelijk Israël, het enige volk op de aarde, dat God Zich tot een volk ging vrijkopen, om Uzelf een naam te maken door grote en vreselijke daden, doordat Gij vóór uw volk, dat Gij uit Egypte hadt vrijgekocht, volken verdreven hebt. Gij hebt uw volk Israël voor altijd U tot een volk gemaakt, en Gij, HERE, waart hun tot een God. En nu, HERE, laat het woord, dat Gij gesproken hebt aangaande uw knecht en zijn huis, voor altijd bevestigd worden; doe zoals Gij gesproken hebt. Dan zal uw naam standhouden en groot zijn voor altijd, zodat men zeggen zal: De HERE der heerscharen, de God van Israël, is een God voor Israël; en dan zal het huis van uw knecht David bestendig zijn voor uw aangezicht. Want Gij, mijn God, hebt aan uw knecht geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zult; daarom heeft uw knecht het gewaagd, dit gebed tot U te richten. Nu dan, HERE, Gij zijt God en Gij hebt dit goede aangaande uw knecht gesproken; nu heeft het U behaagd het huis van uw knecht te zegenen, zodat het voor altijd, voor uw aangezicht zal zijn. Want Gij, HERE, hebt het gezegend, daarom zal het gezegend zijn voor altijd.

1 Kronieken 17:16-27 Het Boek (HTB)

Toen ging koning David naar binnen, ging voor de HERE zitten en zei: ‘Wie ben ik, o HERE God en wat is mijn familie, dat U mij dit alles hebt gegeven? Want alle grote dingen die U al voor mij hebt gedaan, zijn nog niets vergeleken bij wat U hebt beloofd in de toekomst te zullen doen. Want nu, HERE God, zegt U dat de generaties van mijn kinderen in de toekomst ook koningen zullen zijn. U spreekt over mij alsof ik de een of andere grootheid ben. Wat kan ik nog meer zeggen over de eer die U mij geeft? Maar U kent mij en weet hoe dankbaar ik U ben. O HERE, U hebt mij deze prachtige beloften gedaan, omdat U mij een gunst wilt bewijzen, omdat uw hart groot en vol vriendschap is. HERE, er is niemand zoals U, er bestaat geen andere God. Wij hebben zelfs nog nooit gehoord van een andere God dan U. En welk ander volk ter wereld kan in de schaduw van Israël staan? U hebt een uniek volk geschapen en dat uit Egypte bevrijd, zodat dit volk uw volk zou worden. En U bezorgde Uzelf een grote naam, toen U de heidense volken met machtige wonderen voor uw volk uitdreef. U hebt verklaard dat uw volk Israël voor altijd aan U toebehoort en zo bent U hun God geworden. HERE, het woord dat U gesproken hebt over mij en mijn gezin, dat moge tot in eeuwigheid werkelijkheid blijven. Laat uw naam steeds groter worden, doordat men beseft dat U altijd doet wat U zegt. Mogen de mensen uitroepen: “De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, is Israëls God!” En Davids kinderen en hun nakomelingen zullen altijd over Israël regeren. Doordat U mij dit hebt laten zien, heb ik ook de moed gekregen tot U te bidden. HERE, U bent God Zelf, U hebt mij dit goede nieuws verteld. Moge deze zegen voor altijd op mijn kinderen rusten, want als U iemand uw zegen toezegt, HERE, dan is dat een eeuwige zegen.’

1 Kronieken 17:16-27 BasisBijbel (BB)

Toen ging koning David de tent binnen. Hij knielde voor de Heer neer en zei: "Heer, U heeft zóveel voor mij gedaan! Mijn familie en ik hebben dat helemaal niet verdiend! En U vond dit nog niet eens genoeg, Heer. Daarom heeft U tegen mij ook gesproken over de verre toekomst. U behandelt mij als een belangrijk man, Heer God. Wat kan ik nog tegen U zeggen? U kent mij, Heer. U heeft mij al deze grote dingen beloofd omdat U graag goed voor mij wil zijn. Heer, niemand is als U. Er is geen andere God dan U. Uit alles wat we zelf hebben gehoord weten we zeker: niemand is als U. En geen ander volk is te vergelijken met uw volk Israël. Het is het enige volk op aarde dat door zijn God is bevrijd omdat Hij het tot zijn eigen volk wilde maken. U deed dat om bekend te maken wie U bent, en om grote en indrukwekkende dingen te doen voor uw land, uw volk. U heeft hen bevrijd uit Egypte. U heeft andere volken voor hen weggejaagd. Voor eeuwig is Israël uw volk en voor eeuwig bent U, Heer, hun God. Nu bid ik U, Heer God, wilt U alstublieft werkelijkheid maken wat U tegen mij heeft gezegd over mijn familie. Wilt U alstublieft doen wat U heeft beloofd. Dan zullen de mensen altijd ontzag voor U hebben. Ze zullen zeggen: 'De Heer van de hemelse legers is de God van Israël.' Dan zal mijn familie voor altijd blijven bestaan. Want U, God van Israël, heeft mij gezegd: 'Ik zal jouw huis bouwen.' Daarom durf ik dit gebed tot U te bidden. Heer, U bent die God en U heeft mij deze prachtige dingen beloofd. Heer, U heeft besloten goed te zijn voor mijn familie: U heeft beloofd dat mijn familie voor altijd zal blijven bestaan. En omdat U dat heeft beloofd, zal dat ook gebeuren. Mijn familie zal voor altijd gezegend zijn."

1 Kronieken 17:16-27 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen ging koning David de heilige tent binnen en nam plaats voor het aangezicht van de HEERE. Hij zei: Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis dat U mij tot hiertoe gebracht hebt? En dit was in Uw ogen nog gering, o God, en U hebt ook nog over het huis van Uw dienaar gesproken tot in verre tijden; en U hebt mij als een rij mensen gezien, in opgaande lijn, HEERE God! Wat zal David nog meer tot U spreken, vanwege deze eer aan Uw dienaar? Ú kent Uw dienaar immers. HEERE, omwille van Uw dienaar en naar Uw hart hebt U al deze grote dingen gedaan, en al deze grote dingen bekendgemaakt. HEERE, er is niemand zoals U, en er is geen God dan U alleen, zoals blijkt uit alles wat wij met onze eigen oren gehoord hebben. En wie is als Uw volk Israël, het enige volk op de aarde dat God is gaan verlossen om voor Hem een volk te zijn, om Zich een Naam te maken door het doen van grote en ontzagwekkende dingen, door heidenvolken te verdrijven van voor de ogen van Uw volk, dat U uit Egypte verlost hebt. U hebt Uw volk Israël voor U tot Uw volk gemaakt, voor eeuwig, en Ú, HEERE, bent hun tot een God geworden. Nu dan, HEERE, laat dit woord dat U over Uw dienaar en over zijn huis gesproken hebt, voor eeuwig bewaarheid worden, en doe zoals U gesproken hebt. Ja, laat het bewaarheid worden, en laat Uw Naam tot in eeuwigheid grootgemaakt worden door te zeggen: De HEERE van de legermachten, de God van Israël, is God over Israël, en laat het huis van Uw dienaar David zeker zijn voor Uw aangezicht. Want U, mijn God, hebt voor het oor van Uw dienaar onthuld dat U voor hem een huis zult bouwen. Daarom heeft Uw dienaar vrijmoedigheid gevonden dit gebed voor Uw aangezicht te bidden. Nu dan, HEERE, U bent die God, en U hebt dit goede over Uw dienaar gesproken. Nu dan, het heeft U behaagd het huis van Uw dienaar te zegenen, dat het voor eeuwig voor Uw aangezicht zal zijn; want U, HEERE, hebt het gezegend, en het zal voor eeuwig gezegend zijn.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid