Het woord van de HEERE kwam tot mij:
Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus, en zeg tegen hem: Zo zegt de Heere HEERE:
U, toonbeeld van volkomenheid,
vol wijsheid en volmaakt van schoonheid,
u was in Eden, de hof van God.
Allerlei edelgesteente was uw sieraad:
robijn, topaas en diamant, turkoois, onyx
en jaspis, saffier, smaragd, beril en goud.
Het werk van uw tamboerijnen en uw fluiten was bij u.
Op de dag dat u geschapen werd, waren ze gereed.
U was een cherub die zijn vleugels beschermend uitspreidt.
Daarvoor heb Ik u aangesteld.
U was op Gods heilige berg,
u wandelde te midden van vurige stenen.
Volmaakt was u in uw wegen,
vanaf de dag dat u geschapen werd,
totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd.
Door de overvloed van uw handel
vulde men uw midden met geweld,
en ging u zondigen.
Daarom verbande Ik u van de berg van God,
en deed Ik u verdwijnen, beschermende cherub,
uit het midden van de vurige stenen.
Vanwege uw schoonheid werd uw hart hoogmoedig,
u richtte uw wijsheid te gronde vanwege uw luister.
Ik wierp u ter aarde, Ik stelde u voor koningen,
opdat zij op u neer zouden zien.
Vanwege de overvloed van uw ongerechtigheden door uw oneerlijke handel
ontheiligde u uw heiligdommen.
Daarom deed Ik een vuur uit uw midden oplaaien,
en dat verteerde u.
Ik maakte u tot een hoop as op de grond
voor de ogen van allen die naar u keken.
Allen onder de volken die u kennen, zijn ontzet over u.
U bent een voorwerp van verschrikking geworden
en u zult niet meer bestaan tot in eeuwigheid.