Lucas 7:1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10
Lucas 7:1 HTB
Nadat Jezus was uitgesproken, ging Hij het plaatsje Kafarnaüm in.
Lucas 7:2 HTB
Een officier van het Romeinse leger had een knecht die veel voor hem betekende. Die knecht was ernstig ziek geworden en lag op sterven.
Lucas 7:3 HTB
Toen de officier over Jezus hoorde, stuurde hij enkele voorname Joodse burgers naar Hem toe met de vraag of Hij wilde komen om zijn knecht te genezen.
Lucas 7:4 HTB
Zij kwamen bij Jezus en vroegen Hem dringend of Hij wilde meegaan om de man te helpen. ‘Als er één is die verdient dat U hem helpt, is hij het wel!’ zeiden ze.
Lucas 7:5 HTB
‘Hij houdt van ons volk en heeft zelfs op eigen kosten een synagoge voor ons laten bouwen.’
Lucas 7:6 HTB
Jezus ging met hen mee. Maar toen Hij bijna bij het huis was, stuurde de officier een paar vrienden naar Hem toe met de boodschap
Lucas 7:8 HTB
Want ik moet doen wat mijn commandant zegt. En mijn soldaten moeten doen wat ik zeg. Als ik tegen de één zeg: “Ga,” gaat hij. En tegen de ander: “Kom,” komt hij. En zeg ik tegen mijn knecht: “Doe dit,” dan doet hij het.’
Lucas 7:9 HTB
Jezus was verbaasd. ‘Hebt u dat gehoord?’ zei Hij tegen de mensen die met Hem waren meegekomen. ‘Nergens in Israël heb Ik iemand ontdekt die zoveel geloof in Mij heeft!’
Lucas 7:10 HTB
De vrienden van de officier gingen het huis weer binnen en zagen dat de knecht helemaal genezen was.





